top of page

Crevenish '77

 
Brief no. 7
 
Crevenish '77 - 'Moe', Als je het me vraagt

 

 

Donderdagavond.

‘Moe’, als je het me vraagt. De hele dag uithuizig. Deed boodschappen en kocht voor Pat een zelfde ‘Potemkin’, als dank voor het repareren van de boot. Precies op tijd liep ik in en bij hoog tij pakte ik de boot en voer terug om de boodschappen en groenten in Carraholly op te halen. Nooit, nee nooit kan dat zomaar. ‘Kom binnen, rook wat, koje thee, biertje’ en dan ook nog verbaasd kijken als je opstaat om weg te gaan. Het zitten als een religie: killing the time.

 

Voel me nu vreselijk normaal, afschuwelijk. At me dik en rond aan prei met gistvlokken en zit te gapen, dikke buik, geen gedachte, geen greintje gek. Onder de mensen geweest zeker. Terwijl ik vanmorgen, mijn ogen waren nauwelijks open, al pleerollen zat te tekenen. Het was heel niet de bedoeling me daarmee bezig te houden, maar gisterenavond, vlak voor het slapen, schreef ik in mijn tekenboek: ‘oh evolutie, alles zit tussen je benen’, daardoor komt het misschien.

Schoor me. Voel, voel me! Zo glad als jouw billen en nog zó jong, de 36 jaren hebben nauwelijks een spoor achtergelaten. Maakte een boudoirtje in het slaapkamerraam, met scheermesjes, geurende zeepjes, aaftersjeefje (Imperial Leather.) Dan kan ik me van boven mooi en geurig maken. Mijn nek is zo zwart dat er bij het scheren donkere straaltjes water naar beneden lopen. (God, wat stink ik als ik zweet.) Wat een praat! Nee, maar. Zeg, toe nou!


Lieverd, stuur me eens een krant, een Vrij Nederland. Ik weet niet eens of er een nieuw kabinet is of dat ze nog aanmodderen. Soms ontvang ik ‘s avonds de Nederlandse radio. Meestal tref ik dan de EO en op zaterdagavond een stelletje zeikerds van de Vara, of een verzoekplatenprogramma met Vader Abraham. Hoor alleen het Ierse ochtendnieuws en dat is vaak afschuwelijk. Zoals uit Armagh, Noord Ierland. In het wilde weg worden er mensen doodgeschoten. Soms per vergissing, soms omdat ze lid zijn van een partij die de IRA niet toestaat. Kinderen worden niet ontzien. Paddy zegt dat de moordenaars vaak jongens en meisjes zijn van 15 – 16 jaar. Zij zitten al zo diep in de IRA organisatie dat ze wel moeten, anders worden ze zelf doodgeschoten. Het geld voor wapens komt van bank- trein- en postovervallen. Heb het idee dat men er geen enkele greep op heeft, alleen incidenteel. De Ierse premier praat wel met Callaghan van England over een United Ireland. Maar nee! Het brute geweld, elke dag, elke bloody day, is een gewoonte geworden. Niemand hoort het nog, niemand zegt er een woord over. Het is godverdomme een gegeven. (zoiets als het weerbericht) Ja, god, een buschauffeur die voor een keer de dienst overneemt van een collega (die wel lid is van de UDA) wordt juist die dag overhoop geschoten, toevallig, omdat ze denken dat de ander achter het stuur zal zitten. Een vrouw en haar dochtertje worden doorzeefd in hun caravan. Jezes. Moord. Maar de echtscheidingswet en de anticonceptie staan op het programma van de Ierse regering, god beter het. Hoorde een verslag uit het Noord Ierse Parlement, nog Engelser dan Engels. En wat waren ze grappig en geestig. Volwassen mannen die hun spelletje spelen, hun rolletje, hear hear. Laat me maar ophouden. Ik weet van niks en versta het maar half. Het is hopeloos.

Een gedicht van Vroman over zijn buurvrouw, doodgereden door een dronkaard. Gruwelijk gedetailleerd.

 

Nee, zo kan ik geen gedag tegen je zeggen. Waarom schrijf ik er dan over? In verband met het werk? In de luxe van mijn stilte, geen angst om me heen, alleen de verbondenheid met mijn werk. Terwijl daar buiten ik weet niet wat allemaal plaats heeft. Zo begin ik geen brief, zo niet. Ninja, morgen wacht me werk als voor een houthakker. Slaap lekker. 10 uur. Vlagen storm. Stikdonker buiten en rook halfzware Drum uit Westport.

 

Ach, jemig Nina. Vrijdagavond. Gaap. Terug van de punt. Mijn avondwandeling. Een keer per dag moet ik er zeker uit om mijn lijf te gebruiken en niet mijn hoofd. Dat hoofd niet gebruiken lukt maar zelden. Zachte, milde, onophoudelijke regen. Wacht even, koffie, dan gaat het misschien beter. Dronk hem buiten. Voller kan de zee niet zijn, tot aan het randje gevuld, alle oneffenheden weg, zelfs Carreig Lei is verdwenen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Van de vroege ochtend tot het verdwijnen van het daglicht getekend. Moe maar onvoldaan. 4 Of 5 platen getekend (de pleerollen zijn allang weer voorbij.)

Het is niet intens genoeg, wil een volkomen nieuwe vorm vinden, en omdat ik het wil lukt het niet. Breek mijn hoofd aan stukken, weet dat dát niet helpt, maar wie weet, op een onverwacht moment.

Buiten lopend in de stille grijze druil tracht ik het te zien, te voelen: de aantasting door aanwezig te zijn, de aanwezigheid van de dingen, van geluid, het marginale. De betrekkelijkheid van het aanwezig zijn, wat volop kan zijn.

 

Nou, als ik boven het vuur van een plaat een hoek wegbrand en er springt een spettertje gloeiend zink op het onderste ooglid, dan ben ik volop aanwezig. Godverju. Graneodinezalf en veel voel ik er niet meer van.

 

Mary vereerde me met een bezoek. Koffie en een koekje. Weg was ze weer, winklespicken. Gaf haar mijn gele regenpaklel zonder rechterarm. En nog een uur daarna in de stromende regen zag ik dat geel door het bruine wier dwalen. Keek met haar ogen naar mijn atelier en zag een geweldige bende: papieren, vodden, jerrycans, dode vliegen, het kussen dat al een maand op de grond ligt te wachten om gemaakt te worden, maar niet gemaakt werd. De bezem er doorheen.

 

Mary vroeg of ik eens een keer op visite wilde komen. ‘Ja, zei ik, een dezer dagen kom ik lever uit de ijskast halen’. ‘Nee, zei ze, echt op visite’! En ze heeft gelijk, ik ben daar altijd op doorreis, of naar Westport of naar Crevenish. Maar op visite (wat is dat eigenlijk?) ging ik nog nooit. Kan best zijn dat ze er behoefte aan hebben en zich gebruikt voelen (?.) Nee, zo denken ze niet. Hoewel?

 

Zit te tekenen. Probeer. Aanhangsels, gezwellen, krassen. Trek haren uit mijn hoofd en teken ze met hun schaduw. Trek schaamhaar uit en probeer het ook te tekenen, maar dat is zo eindeloos gecompliceerd en gekruld. Het hoofdhaar is ongecompliceerd, recht bijna. Bloot, wat is bloot? Vroman schrijft: je ogen zijn toch bloot en je mond en je wangen. Bloter dan ogen bestaat geloof ik niet. Teken maar weer. Hou je adem in, anders blaas je alles weg. Vind het erg mooi, gênant en een eindpunt. Haren tekenen vergt een grote concentratie. Precies het verloop volgen, de rondingen en de knopen. Hé, een onderbreking. Doordat ik haren uittrek moet ik denken aan vanavond toen ik bij de stoel op het verste punt was. In de stromende regen lag ik aan de verre punt op mijn buik over de cliff van het eiland en met mijn stok wrikte ik stenen en grond los die razend naar beneden donderden en het enige geluid, de breking van de golven op de rotsen, doorbraken. Bekortte het bestaan van het eiland, ruw geschat, met 3 jaar. Ga maar slapen nu. Wat is de maatschappelijke relevantie als je haar tekent? (zul je het niemand vertellen!) Dag mijn schat. Haar! Hoe zit je haar? Hoor hem. Kus haar.

 

Ik maak mijn bed op en met een paar grote bewegingen verwijder ik al mijn haar. Sporen. De zijkanten van een leeggelopen bad. Gadsie.

 

Zaterdagmorgen half 11. Lieverd. Het is fantastisch. Met de lamp op (voor schaduw) teken ik haartjes op een zinkplaat. Ademloos, anders verschuiven ze, doodstil, geconcentreerd op niks. Moet naar buiten om de boot te redden, ze is helemaal vol geregend. Haal het anker in, hoos en anker haar ver uit, en ga binnen door aan die ademloze arbeid. Moet vreselijk lachen en het je schrijven, zo gek! Geen post. Had het nodig. Werk te hard. Ademhaling van streek. Nog steeds komt het water bij bakken uit de hemel.

Kwart over 4. Lieve Ninja. Het werd te gek, liep naar de Faddens, z.g. om vlees uit de ijskast te halen. Tekende 2 platen met portretten van haren. Ik moest weg, even te eenzaam. En met dit weer, zonder post, me gek werkend, concentrerend op niets. Toen ik iedere haar getekend had, blies een blaas alles weg en foetsie was het. Kon er niet onderuit ook de krul te tekenen die Jan Pannekoek in de specie van mijn nieuwe atelier kraste; de R, van Ringers, zei Hein, Rembrandt en Rooymans (niksnut.)

 

Zat even bij M. en P., veegde voor M. de stront van het pad, het regende niet hard genoeg om er een Augiasstal van te maken en kroop met Paddy de heuvel op om te zien waar Pat oesters aan het schrapen is. Nam eieren en lever in de zakken van mijn jas mee naar huis. Zag op het strand dat de boot lekt, stopte het met touw en teer. Bukte zonder na te denken en had een fantastische omelet in de zak van mijn ‘Potemkin’. Struif!

 

Tekende in deze 3 dagen, geloof ik, 13 platen. Om te beginnen sloeg ik er vanmorgen met een hamer op. Wat doe ik toch allemaal meissie.

 

Stikdonkere stormavond nu. De boot ligt aan 2 touwen en is al 15 meter deze kant op gesleurd. En ik heb nota bene muziek, een pianoconcert (vroege Beethoven denk ik.) Het klinkt taai. Taaie muziek is als een vliegtuig dat op wil stijgen, maar niet van de grond los komt. Teken vanavond niet meer. Verweg zijn jullie!

 

Ik heb, hoe dan ook, hele dierbare dingen getekend. Haal die platen steeds weer te voorschijn en doe er nog wat aan. Begrijp het zelf niet. Is dit wat ik met geluid bedoelde? Het even, slechts heel even, niets. Wacht op een dag met zon en wil nog een keer haartjes tekenen, zodat ze eigenzinnige duidelijke schaduwen hebben.

Om de boot in de gaten te houden pak ik de zaklantaren. (Hij ligt altijd bij mijn bed en bemerk ineens dat onder het bed de vloer blank staat, slaap op water.) De boot danst wild, bind de roeispanen vast, de golven slaan tegen de muren onder het huis. Herfst. Rauw weer. Ga stilzitten. Lieverd, kus. Zou zo graag even bij jullie zijn, zitten.

 

Zondagmiddag 1 uur. Lieve schat, tekende een plaat vanmorgen, en etste toen de hele zooi. 15 Platen (plaatjes) en nu vreet ‘het autostuur’ in. Stille zwarte aangevreten etsen, uitstulpend, betekend, beslagen en gelaten. Verder moet ik, verder word ik gejaagd, dieper wil ik. Tot over mijn oren zit ik er in, zink vretend en spuwend. Of het nou wat is of niet, doet er niks toe, ik zit er middenin.

 

Storm. Ze hebben me gevraagd uit te komen vanavond om wat te vieren. Moet dan uitlopen. (Met de boot te riskant?) Uren daar zitten, dan de festiviteiten in de bar van het golfhouse. Weer uren wachten om vannacht rond een uur of 2 in te kunnen lopen. Doe ik het? Misschien is het goed om er even uit te zijn. --

Jij wist het al, maar nu weet ik het ook, vanavond ga ik uit. Lopend of met de boot, we zullen zien. Scheren en eten. Besluit te lopen. Zet alle zinkplaten met hun betekende kant tegen de muur. Weg, het donkere gat in.

 

Helemaal niet meer aan Neddy gedacht en dan komt hij als vanzelfsprekend het open hek binnen stappen: ‘ik woon hier toch ook!’ Groeten van Neddy en van mij. Straks.

 

10 Voor 3 in de nacht. Het was een verschrikkelijke vervelende avond. Goddome, en zo lang en zo veel lawaai en zoveel lelijke mensen, het z.g. well to do people. Afschuwelijk. Leunstoelen, gekleurd licht, en om 12 uur een live-band. Oh lieverd, shit. Het continent verovert, bedekt, bedwelmd en verstikt. Wat zijn mensen kloteplanten. Het enige waar ik tevoren van genoot was, samen met Pat en zijn geweer, een wandeling te maken door de velden en heuvels rond Carraholly. Kon mijn ogen niet van de zee en de eilanden afhouden. Zo innigtogend grolijk schrikkelijk mooi, steeds veranderend, altijd nieuw. Het mooiste dat ik ken, nou ken ik niet meer. Dag lief. Ben heel geen mensenmens. Vindt ze banaal, ze stinken en zijn vervelend, eenzijdig, onwetend en kipperig, hoenderig. Ik ken zei de hen. Het tij is zo mooi, wijkt voor me en laat me inlopen, terwijl er een paar uur daarvoor nog miljoenen kubieke meters water stond. Vol, leeg, vol, leeg. Dag en nacht is niet genoeg. In je hoofd: uit laten gaan, in laten komen. Als dat toch eens kon.

 

Mijn winden stinken als oud zeewier waar je, als je er doorheen loopt, een neus vol verrotting van binnen krijgt. Wel lekker.

 

Maandagavond over vijven. Ninja, heb het gevoel dat ik je verwaarloosd heb. Bijna 12 uur niet aan je geschreven. Storm en nat. Katterig werd ik om 10 uur wakker. Deed de was en spoelde in zee. Wilde maken hoe katterig ik was, hoe verstoord. De kneedsels van Willem de Kooning, en het solipsisme (?) van Bruce Naumann spelen door mijn hoofd. Zink zacht laten worden over voorwerpen heen, zink laten barsten. Kan echter alleen maar vlak, plat, drukken, maar verbrandde het zink totdat het kronkelde, vloeibaar werd en weer stolde als zilverpapier, helemaal aangetast. Het bracht me terug naar mijn werk. Alles moet kunnen of het nou precedenten heeft of niet. Auto-stuur! Wil graag een gedicht van Vroman op de achterkant van een plaat schrijven: ‘Binnenlandse berichten’, onzichtbaar, onleesbaar. Alleen voor ons leesbaar, geluid op de achterkant, de verwaarloosde achterkant, zonder welk geen voorkant bestaat. Niet zichtbaar maken, alleen weten en voelen.

 

Voel dat ik moe ben. I walked the strand. Naar Westport voor vlees, koffie en smoke. Probeerde Zware van Nelle te bestellen, misschien lukt het. In mijn dikdoenerigheid zei ik dat ik wel een kilo af zou nemen. Dat kost me een kapitaal. Werken, roken en drinken, is that what makes me tick? Drugs!

 

De laatste blaadjes zijn vandaag van de boom gewaaid. Naakt, kaal en scheefgewaaid gaan we de winter tegemoet. Het overvalt me, dacht dat het weer zo zou blijven. Gesloten weer, niet echt koud, maar gesloten met af en toe een opening. Voel geen behoefte om buiten wat voor activiteit dan ook te doen. Naar binnen, het juiste jaargetij voor ons werk.

 

De Tinkers. Als ik naar Westport rijd hebben Tinkers (zigeuners), op de T- splitsing van het weggetje dat je naar de hoofdweg brengt, hun kamp opgeslagen. Een oude caravan en halve hoepels met zeil erover. De muurtjes aan beide zijden van die weg zijn bezaaid met honderden kledingstukken, langs en over de weg is het een ongelofelijke rotzooi. Tientallen kinderen van Marijn’s en Julius’ leeftijd scharrelen, spelen en groeien daar op. Deze tijd van het jaar regent het veel en is alles constant door en doornat, er zal nauwelijks verwarming zijn. Ze leven op het bestaansminimum, door vrijwel iedereen veracht en uitgespuwd. Ze leven een leven dat zo ver van ons af staat.

Als ik de moed had zou ik graag eens naar hen toe gaan, vragen en kijken. Ze lijken me erg aardig. Eens kijken of al onze filosofische luxe-maatschappijgedachten (vanuit een stoel, met sigaar en glas) dan nog opgaan. Denk dat ze een hecht team vormen.

 

Zoals ik dat gisterenavond dacht tijdens die flauwe kul party in het golfhouse. Tussen alle ingebeelde truttigheid ontmoette ik Liam Ryder, een jonge boer van mijn leeftijd die ook in Carraholly woont, zwaar gebouwd, aardig, alerte ogen. Hij gaf mij een hand als een waterpomptang. Zag hoe hij omging met zijn vrouw, een verlegen vrouw, hij is ook verlegen. Begreep hun samenwerkingsverband, samenzijn. Mooi of lelijk is ondergeschikt, doet er niet toe. Mary vroeg me waarom ik lachte, ‘nou, zei ik, ik begrijp wat’. Goede boeren en Tinkers. En waar zijn wij? Ergens ertussen in, tussen de comme il faut-maatschappij en hen in. Daarom een beetje gefrustreerd. Jij als 80 of 90 jarige met je tientallen katten. Daar gaan we nu al recht op af-------.

 

Heb een groot vuur nu, vindt dat erg lekker hoor, warm en droog. Zelfs die verdomde sigaar smaakt lekker. Pat kwam voorbij, dridgin oysters all day. Zou best eens mee willen, hoewel, laat mij maar etsen bergen. Door de Tinkers en de eigenzinnige weg die ik voor ons zag is de melancholie verdwenen en krijg ik weer zin. Drink een glas en ga vlug naar bed. Morgen. Vol verwachting.

 

Ik zal je dat gedicht van Vroman schrijven:

 

‘Binnenlandse berichten’

Een murmelen van verkeerde tranen

door mondeloosheid vleselijk

verzweet beroerd de onderdanen

binnen mijn wankel koninkrijk-

vormige bast; ik hoor ze gaan en

zingende sloffen door het slijk.

moeilijkheden in het donker.

bezorgen dubbele stommelingen

en wie weet geflonker

binnen mijn angstig donkerrode lever,

en daar trekken vreemde dingen

pezig bleke tekeningen:

zelfportretten van een dode,

diagrammen van gelach;

het leven van mijn ingewanden

vult mij kris kras met ontzag

Maar als ik adem in mijn handen

ruik ik in het klein

de laatste dag

die ik nog zal genieten.

Morst niet nu al mijn geheugen:

de feiten die mij net verlieten

liggen verkorst maar krom gekrauwd

op rieten stoelen, op de grond,

en voelen koud aan.

Soms word ik graag oud.

Als ik erg mum zeg ziet mijn mond

reeds als een zakje dichtgeregen.

Ik wou maar dat mijn kleine ogen

dat koude, diepe onvermogen

van oude wijsgieren vastkregen,

dat zo ontstellend snel verdwijnen,

alsof de iris, nog gericht

op de bezoeker, slechts geverfd

blijkt buiten op het aangezicht

dat echter nog niet sterft,

waarachtig, hoor, meneer,

ziet ons alweer

en als mijn dood goed lang wil duren

zal ik twee rijksfazanten huren

die moeilijk mijn ivoren kaken

nog eenmaal ietwat openmaken

en dan beducht naar binnen turen:

waar blijft het laatste woord?

Een laat maar ijselijk kwaken

wordt door de overburen

meer dan door mij gehoord.

 

Vroman, vrij, man, en vrolijk ook nog.

 

Zou aan jou willen schrijven over communicatie. Over, hoe vrijmakend (vrije gemeente) de gedachte is dat er geen communicatiemiddelen bestaan tussen mensen. Dat de media, dit medium, alleen maar gemiddelden zijn, een doorsnee. Als je doordrongen wordt van het gevoel dat je comminu- (tjezes wat een woord) catie een pover en remmend verlangen is, wordt je vrijer en kan je beter in jezelf hummen (HUMMEN), jezelf beter verstaan, omdat je niet hoeft te omschrijven. Als elke gedachte, elke handeling, ieder gebaar, elke zucht, boer, wind, oogopslag, gehoor, reuk, smaak en gevoel beschreven zou moeten worden, zou je met 20 pennen tegelijk moeten schrijven. En nu zitten er perioden van niet-schrijven tussen, omdat je denkt; dat is niet belangrijk genoeg, of niet interessant of ik weet niks. Door ga je, alsmaar door, zonder dat je het zelfs weet. Als ik schrijf dat ik hoop dat Julius en Marijn ook een Crevenish zullen vinden, bedoel ik dat ik wens dat ze ook de innerlijke aandacht zullen hebben of vinden om alleen te zijn. Eenzaamheid is, nogmaals, maatschappelijk gerelateerd. Maar het alleen zijn geeft je de mogelijkheid tot het aanspreken van gevoelens die je anders niet hoort en voelt. En toch kruip ik er ook nog steeds voor weg. Benader het soms al doende. Ik noem het ‘autostuur’. Daarom wil ik naar de achterkant van mijn platen zink. Die achterkant is 180° anders gericht dan de voorkant. Niet naar ogen van mensen toe. Dat is de enige weg. (Zei de dominee midden in de nacht) ‘Geen mens se ogen hebben honger’, maar de mijne wel. Dat is het. En voor de rest, zoek het maar uit als je zin hebt, anders laat je het maar, maar, laat maar. Het is heerlijk warm in mijn rug. Ik hoop dat ik het verwaarloosde gevoel bij je weg gehaald heb. Ben dicht bij je. Kan je raken (denk ik) (in je atelier.) Met mijn hand onder mijn hoofd, een klein petroleumlampje (leve de Tinkers) en een glas whiskey, zeg ik je nacht. Nacht, slaap lekker. Stuur me Sean Jeffers.

 

Dinsdagmiddag. Was zo zeker van post. Maar nee, zonder blikken of blozen vaart hij steeds verder weg. Meer dan een week niets van jullie gehoord! Hoop toch dat alles goed gaat! Zijn jullie me vergeten? Voel me belazerd, griepig, diarree, poepte vanmorgen in mijn broek en met zo’n vervelend lijf gaat het werk moeizaam vandaag. Bar en boos slecht weer.

 

Avond. Lichten. Vuur. Lieve Ninja, Marijn, Julius. Kwam het omdat ik zolang niets van jullie hoorde dat ik 4 grote zinkplaten gesloten heb? Dichtgevouwen, onzichtbaar, onleesbaar gemaakt, voorgoed geheim. Dichtgeslagen met de hamer. Kon niks beginnen met de achterkant van de plaat, wilde die de voorkant laten zijn, maar ik verwar begrippen. Voorkant is niet alleen voorkant, maar ook volkomen open en kwetsbaar.

 

Kon niet verder na die dichtgeslagen platen (geen idee hoe ik ze moet drukken.) 1 Grote plaat moest ik nog dichtslaan, om die dan ook weer open te rammen. Zweette me rot en maakte vreselijk lawaai in de stilte. Als een opengebroken oester wacht hij nou op me. Open.

Maakte warm eten voor mezelf (ja voor wie anders) en liep het eiland. Voel me nog steeds vervelend. Had nauwelijks moed om te lopen, maar het moest van de baas. Voortdurende regen.

De was hangt boven en rond het haardvuur en ik ga er maar onder en tussen zitten met een boek. De hele nacht was ik op zoek naar een verloren meisje, een kind (niet van mij), Angie. (Eendzjie.) Zocht verschrikkelijk intensief, met arendsogen, inventief. Heuvel op, heuvel af, steile wegen, berg en dal, caravanpark, ondergrondse kamers, tunnels. Durfde het tegen niemand te zeggen, maar wist bij voorbaat dat het zinloos was. ‘Opsporing verzocht’?

 

Kan niet lezen. Zit radeloos te tekenen, te krassen, onwoordige woorden, krullen, onleesbaar. Wil het tekenen niet loslaten, kan geen Tinker worden.

(Tinkers zijn eigenlijk metaalkunstenaars, maken al hun gebruiksvoorwerpen van metaal, smeden zilver en tin.) Wil niet loslaten, weet het niet. Opnieuw het vlak verlaten, terwijl ik dacht het teruggevonden te hebben. De ene dag, de andere dag. Morgen de ene dag. Dag Ninja, een slap jochie groet je. Kus. (Het is niet genoeg wat ik doe, niet etsend, niet vretend genoeg.)

 

Woensdag een uur of 4. Lieve Ninja. Iets beter, maar nog week en slap, hevig zwetend en stinkend. Thuis bij jou had ik in bed gelegen, maar hier moet ik door. Gisteravond wist ik totaal geen raad met de grote opengeslagen plaat, en in een reflex, een gedachte van een honderdste seconde, loste ik dat op. Tekende onder in een gradenboog van l80°. Totaal open, een belofte – de regenboog. Ruimte, kan alle kanten uit. ‘A PROMISE’ een belofte voor volledige openheid.

 

Een paar uur vandaag was het fantastisch weer. Dronk buiten koffie, scharrelde buiten. Mijn armen zijn te zwak om de verrekijker lang omhoog te houden, laat staan dat ik over het eiland ga. Toch deed ik relatief veel: tekende de grote plaat natuurlijk, smeerde de raamkozijnen waar de stopverf uit gevallen is aan met mastiek, haalde om het fornuis een stuk pleisterwerk weg en dichtte gaten in de ombouw van het fornuis, want er komen muizen doorheen. De was drogen, nog meer drogen, och zo van die dingen, en het bed is opgemaakt om er zo in te duiken. Fotografeerde haren in de zon, maar had de moed niet ze te tekenen. Hield wel mijn gezicht in de zon, heerlijk. Nu hangen er weer zwangere luchten boven de Patrick en mijn eten staat au bain Marie te warmen. Toch een open dag en ik denk een hele mooie plaat gemaakt te hebben. O, zo. Maak geen licht aan vandaag, ga met de zon naar bed.

 

Lieverd, kwart voor 4 in de nacht. Al ruim 2 uur op, lezend, tekenend. Lepels, volle lepels, maatlepels. Heaped spoons. Vitamine C drink en nu glaasjes whiskey. Wakend, dromend. Dat bundeltje maatlepeltjes, met blauw wollen garen aaneen gehouden. Mensenafspraken. G.M.T. Mijn kolerejeugd. Alsof het vol was, maar het was een afgestreken eetlepel vol. Nooit volop. Mijn ouders. Mijn moeder was gisteren jarig. Mijn ouders en angst. Angst. Angst voor omgeving, vooral mijn moeder. Las ‘De droom’ van Dostojevsky. Dat moet Carol doen. Dat is betekenisvolle hypocrisie. Je begrijpt me niet. Hypocriet sanskriet. Ze lieten me nooit buiten mezelf gaan, volop mezelf zijn. Alles was maat. Maatschappelijke maat en daarom onveranderlijk. Maat, en de zee dan? Tijd en ruimte. Alles is of zijn redelijke afspraken. Redelijk! Het verdomde verstand. En moord dan? Afschuwelijk. De vorm van woorden schrijven zijn afspraken. Maak vormen, schaduwen op de muur met mijn hand. Schrik er van. Zo alleen. Durf het me bijna niet te realiseren. En dat wilde ik toch. Alleen zijn en kind zijn (jeugd.) Was daarom mijn kamer, wat tenslotte mijn jongenskamer werd, zwart? Eindelijk zonder broers slapen. Zwart, ‘s nachts zonder schaduw. Zwart = geen tijd en geen ruimte. Alleen zijn. Ik zie mijn keurige mensenkleren hier aan de kast hangen. Zwart, donker blauw, bescheiden. Mijn lief, Nina, angst. Angst voor elkaar, zijn we angstig? Ja, dat zijn we. We zijn, als we samenzijn niet volop genoeg alleen. Maat, maatlepels. Afspraken, afgestreken? Heaped? Woorden. Lief, nog een John Player roken en dan slapen. Morgen moet ik beter zijn en gaat dit gekrabbel met een vliegtuig naar je toe. Moet, moet. Maat. Domheid is een groot geluk (oh angst.) Een ezel is het symbool van democratie. Domheid, plantendomheid. Intelligentie en eruditie een maatschappelijke verwording, harnas en geheugen. Dag lief. Uit de vrije hand. (5 uur, nog 3 uur slapen a.u.b.)

 

 

 

 

 

 

 

bottom of page