top of page

Crevenish '77

 
Brief no. 2
 
Crevenish September '77 - Eindelijk mijn vulpen

 

 

Maandagavond.

Eindelijk mijn vulpen. Al mijn materiaal, op het zink na, is op het eiland gearriveerd. Vanmiddag liep ik bij eb uit naar Carraholly, de zon scheen. Er zaten 2 Amerikanen bij de Faddens. Paddy heeft nauwelijks oog voor me en gaat met ze mee naar Westport. Wiens whiskey men drinkt (4 of 5 flessen), wiens woord men spreekt. Mary gaat liever met mij mee. Ik bestelde kolen bij Mulloy’s, erg duur + 140- en kocht ook nog een zeis voor f.50-. De aanlooptijd kost altijd veel geld.

 

Op de terugweg stopten we bij Hubert, Deliah en John. Deliah was hartgrondig blij mij te zien, ze omarmde me en zei dat alle bezoekers haar gestolen konden worden; ’except this man’. Ze vulde een groot glas. Ik sprak met John, die in zijn rolstoel buiten in de zon zat. Zijn voet is ongeveer een jaar geleden afgezet, hij heeft een goede kleur, klaagt nooit en in Oktober krijgt hij een kunstvoet. Jij zou van hem houden. ‘What the hell, he said to Mary, why don’t ye sell the island to him and let him settle down. He belongs to us.’

 

In Westport ontmoette ik Tommy Gibbons van Inishlyre, hij lijkt steeds meer op Popeye the sailor, ik hou van hem, hij van mij. Hij had haast om dronken te worden, want een despoot van een zoon zat buiten in de auto te wachten, Good old Tommy, poor devil.

 

Ik drink nu een borreltje dat tijdens de reis in de jerrycan heeft gezeten en het smaakt vreselijk naar plastic, vooruit maar, hoe minder lekker, des te beter. Morgen haal ik Neddy en dan ben ik thuis. Van Mary’s dochter uit Amerika heb ik een heel lief belletje gekregen en dat hang ik om zijn nek, dan kan ik horen waar hij is. Lief slapen nu. 9 uur.

 

Dinsdag. Mijn lieverds. Neddy rinkelt zachtkens in het tuintje, waar het autostuur van Marijn en Julius nog in de boom hangt en de boei aan de tak heen en weer bungelt. Zo lief en kalm is hij gebleven, geen grein kwaad of agressiviteit. Over een heel groot strand bracht ik hem naar het eiland, met twee zakken over zijn rug. Een onbewolkte hemel, nauwelijks wind. Kortom; een prachtige dag en een belofte voor de toekomst. (H. Redeker over de schilder Rooymans)

 

Dauwtrappend liep ik vanmorgen naar mijn stoel, hoorde motorgeronk, ergerde me omdat ze zo vroeg al met machines mijn prachtige stilte verstoorden, maar kon nog niet zien wat er gaande was. Vanaf de stoel zag ik twee mooie trawlers koers zetten naar Inishlyre. De SO 400 en de SO 427, vuurrood geschilderd, de zee was glad als een spiegel en zo wit als dit vel papier voordat ik het beklad. De eilanden lagen in het niets, drie zeehonden doken daaruit op en lieten langdurige rimpels achter. Een drukte van belang. De trawlers ankerden uit voor Inishlyre. Tommy’s boot kwam langszij en Paddy Gibbons stond vanaf het eiland onverstaanbare kreten naar de schepen te gooien. Vanavond voeren ze bij opkomend tij naar Westport.

 

Vanmiddag had ik zo’n honger dat ik, buitengezeten, de restjes van gisteren maar opat. Neddy probeerde een hapje mee te pikken. Zette de stretcher buiten en zou lezen, maar viel in een gat van de dag. Probeerde koortsig heel relaxed te zijn, dat lukte niet en liep, met Neddy aan het touw, het eiland over naar de bron. Eerst moest hij even rollen in het zand, vier poten omhoog, neus er in en verder zo zoet als Piep aan het lijntje.

Terug in het atelier voelde ik dat ik niet aan mijn werk kan, kon. Kan niet zomaar gaan zitten en beginnen. Wilde wel een standaard maken voor mijn etsplaten, zodat ik niet zo voorovergebogen zit te tekenen. Met het broodmes als zaag, de oude schildersezel en verweerde zinkplaten improviseerde ik die standaard en zit er nu aan te schrijven. Voel me net Rembrandt, die had ook zo’n schuine lessenaar om aan te werken, en als ik aan Rembrandt denk met zijn dikke kop kon hij ook wel eens hoge bloeddruk gehad hebben.

 

Joris’ borreltje uit het plastic is grausam. Terwijl ik hier in het atelier aan het rommelen was strandde er in de passage een zeilboot. Drie kerels probeerden hem weer vlot te krijgen en ik deed of er niemand thuis was wiens neus bloedde. Raakte ook niet opgewonden over ‘tresspassers’ op het eiland, ze stonden tot hun middel in het water, moge god ze met een verkoudheid straffen. Zo dicht langs mijn eiland, foei.

 

Bouwde een aardig hoekje voor mezelf, zit dwars op het raam naar de tuin en de baai naar Westport, zodat ik de punt van het eiland bij de passage kan zien en een er vandoor rinkelende Neddy me niet ontsnapt. Door het noordraam zie ik de zee tussen Katie’s eiland en Crevenish.

Dwars op deze tafel staat weer een tafel om aan te tekenen en zink te snijden. Ik heb zin om te beginnen, maar weet niet wat. Totaal ongrijpbaar, mijn buik rommelt, ik laat winden, wil niks. Kijk. Zie hoeveel vuiltjes er op mijn netvlies zitten, maar het gaat ook al 36 jaar mee. Stel; dat is de helft van de tijd, alles slijt, nou dan mag ik niet mopperen. Beëindig de dag, geef Neddy een handjevol suiker, maak al zittend in de studio een boterham en ga slapen met het verdwijnen van het licht. Denk dat het goed is voor mijn oren. Wat heeft Neddy grote oren, zulke grote oren als, als wortels, als, jij weet wat. Lief slaap.

 

Woensdagmiddag 5 uur. Het gesodemieter is al begonnen. Schreef in mijn tekenboek: ‘precies een week geleden vertrokken en het is erg moeilij’. Hoe kom ik in godsnaam op gang? Kan nog niet kijken, niet intensief beleven, alsof ik mezelf blokkeer’. Terwijl de koffer nog niet eens is uitgepakt of er een behoorlijk nest is gemaakt, moet ik al aan het werk zijn.

 

Probeer Ulysses te lezen en kom er niet in, het lijkt wel of ik het niet snap. Het gaat te snel, te razend snel. Joyce laat de gedachten van de hoofdpersoon lezen, verdraaid zijn associaties in een kluwen, ondersteboven, horizontaal, verticaal gespiegeld, klungelige niet interessante huis- tuin- en keukengedachten.

 

Vandaag, sinds lange tijd, geen mens ontmoet, geen mens gesproken. Een bewolkte dag en ik hoopte op wat water. Soms denk ik dat het tekort geleden is dat ik hier leefde om die grote verwondering weer te krijgen. Kan nog niet genieten, me vrij voelen, zit mezelf op de huid en kan geen gedachten vormen. Ga op zoek naar een kreeft, onder de grote steen aan de St.Patrickkant, maar die is niet thuis. Plichtmatig neem ik de weg terug naar huis, denkend dat ik niet denk, dat ik geen verwondering heb, keer me om en scharrel verder langs het strand, maar kom niet bij mezelf. Misschien moet ik zo naar binnen, sectie plegen op mezelf, dat buiten daarom niet bestaat. Het is niet zo bijster interessant hoe een meneer op een eiland kijkt, dat hebben we gehad, mezelf beschouwt door mezelf. Ik wil, zei de pil, onderhuidser, naar onbekende gebieden, als die er al zijn. Daarom heb ik ook steeds meer het idee geen tekenaar of schilder te zijn. The truth and nothing but the truth.

 

Voorlopig ga ik er nog voor op de vlucht, kruip op de nok van het dak en smeer het zwarte wonderzalfje van Jan Pannekoek in elk kiertje dat ik tegenkom. Loop de godganselijke dag met de verrekijker, zie vreemde vrachtwagens in de verte, en dat Paddy krampachtig zijn boat afloat houdt. Buurvrouw Katie ziet me vanaf haar eiland en tweearmig zwaaien we naar elkaar. Neddy is in een dag al zo op mij gericht, dat hij niks anders doet dan aan het strakgespannen touw trekken om vlak bij het halletje te komen. De zee is nu helemaal vol en zo wil ik het hebben.

 

Maakte eten voor deze: bloemkool (in zeewater) aardappels (in zeewater), biefstuk, oftewel een dwarsdoorsnede van de bil van een os (voor 3 dagen) en een kerriesaus (zoutloos.) Droog doch degelijk en ook wel smakelijk. Alle begin is moeilijk en het was voor het eerst dat ik een beetje een normale dagindeling (wat voeding en drinken betreft) had. Wandelde daarna met Neddy. Wat ben ik triviaal in mijn verhaal.

 

De oven brandt in het atelier en ik zit daar en krabbel aan jou.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rook buiten een sigaar, het is heel stil en zacht, Achill en de eilanden half bedolven onder laaghangende wolken, Neddy tinkelt en verstoort de stilte niet.

Ik kan zien hoe wonderschoon de volle zee, de eilanden en het land daarachter zijn, maar het gaat niet in me, ben niet zuchtig, zoals ik nu zuchtig ben naar bier en er maar 2 mag. Water is een probleem, zoet water gebruik ik alleen voor thee, koffie en tanden poetsen. Spoel de vaat in zee, het zeewater stoot eigenlijk alles af, neemt geen vet, kerrie of wat dan ook op, alleen met behulp van wat zand wordt het een beetje schoon. Het is zelfreinigend en smijt de rotzooi weer op het land dat bij de mensen hoort en blijft zichzelf.

 

Ik had gehoopt hier aan deze tafel, na jou te hebben geschreven, in mijn tekenboek krabbelend, op slinkse wijze de deur op een kier te kunnen zetten voor morgen, zodat ik wat had om mee verder te gaan. Volg je me nog? Ik bijna niet meer, want mijn ogen beginnen vroeg te prikken van de zoute zeelucht.

 

Met afgrijzen herinner ik me de dagen van vorig jaar dat ik hier ontheemd en doelloos rondhing. Zat bij de oven en las H. Böll’s ‘Eng is de poort’. Dagen die je niemand toewenst en die je denkt nooit meer mee te zullen maken. Dan is alleen op een eiland erg alleen. Zover is het echter nog niet.

 

Overal op mijn voeten ben ik gebeten of geschaafd, loop met blote voeten op mijn kleppertjes. In Gellicum zijn jullie er om gebeten te worden, hier hebben de muggen geen andere keus. Had zelfs een teek op mijn piemel. Lieverd, morgen! Ga even naar mijn tekenboek, kijken of er wat gebeurt. Denk ik aan je? Ja, ik denk eigenlijk constant aan je. Daag. Ikke.

 

Donderdagmorgen. Het tij gaat uit en de wind steekt op. Na een kop thee liep ik direct het hele eiland over naar de stoel. De zon was op en Clare Island had een donsmuts op, een zeehond dook onder en ik bleef zoeken waar hij bovenkwam. Hij hield me voor de gek en kwam niet boven, mijn ogen prikten van het ingespannen kijken. Voel me goed, better every day. Kladde 3 bladzijden in mijn tekenboek vol met woorden, een stom soort dichtmanier, expres niet mooi, maar boerehufterig, zonder rem, kom er door bij mezelf terecht. Het zette de deur op een kier, lees ze over en wil wel verder. Terug in mijn atelier lees ik gedichten van Rutger Kopland, lees mooie dingen. De aandacht komt terug. Ho, niet zo vlug.

 

Wil even naar Westport een paar dingen halen, suikerklontjes voor Neddy, jongens wat vindt hij die lekker, en een paar biertjes voor mij. Er moet en hobbeldebobbelzaag komen en misschien wil Paddy Reilly kolen en de grote bak met zinkplaten brengen. Dan doe ik deze brief op de post, nee, ik doe hem niet op de post. Ja toch. Ik wil je nog niet kwijt, want dan moet ik helemaal opnieuw beginnen. Vooruit dan maar. Dag. Dag jongens, liefs van mij en Neddy. (plukjes van Ron en Neddy)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bottom of page