top of page

Crevenish '76

 
Brief no. 7
 
Crevenish '76 - Het tij neemt af

 

 

Donderdagavond half 10. Het tij neemt af en de boot is nu veilig. Voer naar het eiland met een harde wind in de rug. Noordooster storm. Ik baal van alle stormen buiten èn binnen. Tot vier keer toe moest ik het oprukkende en klotsende water in, dat recht op het huis aanrolde, om de boot steeds verder uit te ankeren, anders zou ze geheid tegen de muren onder het huis kapot slaan.

 

Mary en ik deden onze wekelijkse boodschappen in Westport, ook Deliah ging mee. Zij ging haar ‘s weegs, wij deden onze boodschappen en ontmoetten elkaar weer in Jackie Nolan’s, daar kocht ze een prachtige fles Scotch voor me.

 

De wind blaast erg koud en ik zit te slapen boven deze brief, lief, lieverds. Slaap, morgen hoef ik niks meer. Terwijl ik weg was, moet ik bezoek gehad hebben, mijn laatste builtje shag lag open, een kwart is er uit, de vloeitjes foetsie en sporen van shag op de vloer. Voor de rest niets gestolen, hoe weten ze toch mijn achillespees te vinden (al mijn geld lag open en bloot in de kast) (of ben ik gek?.) Nee, ik zie wat ik zie.

 

Vrijdagavond. Luister naar de Nederlandse radio, radio + televisie, Willem Duys op de radio, (televisie verondersteld op Crevenish), geeft, af en toe onverstaanbaar, commentaar over wat er op de TV te zien is.

 

Kan ondertussen niet schrijven, maar wil het toch proberen voordat bed roept. Mijn lieverds, ik schilder weer. Volstrekt buiten me om bouwde ik een schilderij op de ruïnes van een vorig. Ik zweette en hield mezelf voor dat wat ik deed absoluut niet kon, transpireerde van angst, ----- uit die radio -------ik mocht de blauwe lucht schilderen met een wolkje en toen ging het verder, ach laat maar, je ziet het wel.

 

Tegen de eb kwam Neddy thuis, at wat (kocht voor f.3.- lever en het komt mijn oren uit) en liepen samen uit om hooi te halen. Kletste op weg naar de Faddens met de winklepickers in het strand, zat een half uurtje stil bij Paddy, en met 2 volgestopte zakken hooi op zijn rug (‘she looks like a bag of hay’) gingen we terug naar het eiland, het miezerde niet meer en het werd warmer. Goed is Neddy. Je moet je zijn smoel zien als ik aan hem trek en hij het water niet in wil, zijn kop achterover, zijn ogen geel en scheel, maar nooit agressief, een echte mensenezel.

 

Thuis wachtte mijn schilderij. Voor dit schilderij moest ik naar de verre punt van het eiland om mijn stoel te tekenen, god, lief, ik kan het bijna niet schrijven, stil zat ik achter mijn stoel in het gras te tekenen.

Het eiland is zo nat dat mijn stok onder het lopen het geluid maakt van een kurk die uit de fles floept. Tekende en keek, werd een beetje gek, weer thuis zat ik uren voor het vuur, maakte toch wat te eten en tekende voor het volgende schilderij, ‘ik zag een zeehond’.

 

Zaterdagmiddag. Lieve verweggers, storm, donder, regen, kouwe poten en een spaarzaam shagie. Klotenweer, rampspoedig klotenweer. Kan buiten geen ontspanning vinden. Weer hangt er een schilderij, terwijl ik dacht dat ik verder gekomen was, heeft het erg veel overeenkomsten met het vorige. Geloof dat het een heel zwaarmoedig schilderij is, fallisch en vol aanwijzingen om met de boot binnen te komen, thuis te komen. Ik schrik ervan hoe gedisciplineerd ik ben, niets laat ik over, alles moet ik doen, zo streng plaats ik. De keienstoel steekt op de scheiding van zwart en wit, in het wit omhoog. Het lijkt wel een uitwijzing! Een lamme hand in een doek wijst mij (jouw muts als een zak op mijn kop) en Neddy, in het gitzwart uit het schilderij. De basis van de stoel staat op de rand van het zwart, alsof je hem met een tikje in het niets kunt duwen. Ik schrijf erg moeizaam met grote tussenpozen. De woorden rollen er deze laatste dagen niet zo makkelijk uit (ik heb het soms vreselijk moeilijk)

 

Meteen nadat dit schilderij hing, begon ik aan het volgende en weet niet waartoe het leidt. Wil af van kaders en strakgetrokken lijnen, van dingen die ik zie om me heen, wil rammen en rauschen.

 

Neddy staat voor het raam, zal hem wat hooi geven. Door- en doornat is hij, zwart, zwart wit. Schilder een zelfportret, heel rauw, pikzwart smoel met pet erop, en kon uren niet verder.

 

8 Uur ‘s avonds. Het stormt het in me. Schilder bij de lamp en zie geen barst, schilder met de lamp in mijn linkerhand een groot egaal wit vlak, en ik ben een stomme hond om niet tot morgen te wachten, want dan is de verf droog en kan ik ook zien wat ik doe. Waanzinnige fixatie, totaal geen afstand kunnen nemen of doen. Zit zo te kijken dat ik niet tot schrijven kom of tot tekenen. Nu is het weg, van de muur af, het atelier in en de deur dicht. Wat een gemartel. Was ik Marhte Röling maar, dan zat ik niet op Crevenish maar bij Willem Duys te vertellen hoe mooi ik ben, en hoe prachtig alles is wat ik maak. Gadverdamme wat een trut.

 

Lieve Nina, het gaat niet en mijn geschrijf ook niet. Misschien morgen weer, als ik naar buiten kan om mijn hoofd schoon te maken. Schilderen als schrijven, zomaar, het zal een lange weg zijn. Voel dat ik diep in de put zit, kan niet relativeren, me niet buiten mezelf plaatsen of in het ootje nemen. Humor is ver te zoeken, ontspannen ook. Drink voor mijn doen hier erg veel, word er alleen maar moe van en dat is ook goed, het bed is hiernaast. Wacht ik tot ik openbreek en schilderijen braak? Of tot ik helemaal ophoud met schilderen? (Ik niet hoor, jullie zien me en ik jullie, en bij god wat zou ik jullie graag even vasthouden, zoveel moed zou ik eruit putten) (ik schrijf alsmaar dingen die ik niet moet schrijven, maar kan niet anders.)

 

Na deze eeuwigheid staan er bloemen en een Busy Lizy voor mijn neus. Van Mary gekregen. Dag lieve Nina, lieve Marijn en lieve Julius, wanneer vertel ik weer eens een goed verhaal? Kus.

 

Zondagmiddag 6 uur. Een goed schilderij gemaakt. Een ‘zwart zelfportret’. De zon scheen vanmorgen en ik liep eerst het eiland, zat heel stil op mijn stoel, (ook dat schilderij bestaat nog) en terug in het atelier schilderde ik eindelijk alsof ik niets moest, ging af en toe naar buiten, sleepte een enorme dode boom van de ruïnes van Catherine More naar mijn schildershol en zaagde hem in stukken. (Le Plot Meyras, France) Soms hevige regen- en hagelbuien.

 

Na al deze weken schilderde ik zoals ik het wil, heel direct, eenvoudig en simpel. Werkte niets uit, heb nog maar een paar strakke lijnen nodig.

Alleen en beetje verf haalt mij uit de put. Goh schatten, lullig mocht ik schilderen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Neddy kwam mij vanmorgen bezoeken en zoeken voor wat lekkers, hij krijgt dan wat, maar weet van geen ophouden. Ik zat op mijn klapstoeltje in de zon koffie te drinken, hij slurpt dan bijna de koffie uit mijn handen en gaat met vooruitgestoken lippen mijn hele lijf af of ik niet nog wat verborgen houd. Hij had in het zand van het strand gerold en zag er uit alsof hij ingepekeld was.

Met de grove bezem borstelde ik hem, hij vond het heerlijk, streek de haren boven zijn ogen glad, maakte hem keurig, de best verzorgde ezel van heel Ierland! Toen hij klaar was liep hij de treetjes naar het strand af om zich door het ordinaire vee te laten bewonderen.

 

Tegen het einde van middag, bij het keren van het tij, kwam Mary aanlopen. Of, als ik vanavond uitkom, haar winkles in de boot mee wil brengen. Ze kreeg een drupje whiskey, en mijn schilderij hield het uit met een ander in dezelfde ruimte. Ik was blij even te kunnen praten. Ik zie haar opluchten als ik vertel dat ik 5 schilderijen gemaakt heb en ze vraagt meteen hoopvol of ik nu ook langer blijf? Nee. Eind maart, begin april is de deadline. Geloof dat het niet goed is nog langer, zo continu, onder spanning te staan in eenzaamheid, zonder enige feedback, zonder wezenlijke communicatie. Ga dus vanavond Fitzen, uit met de boot, misschien ook weer in, als het helder is, anders overnacht ik in Carraholly. Nog een nijpend probleem, de schoenen die ik in Leerdam kocht bij die Heer Bats zijn de koudste, non protective shoes, die ik ooit gehad heb. De man lult teveel en verkoopt rotzooi.

 

Van Leerdam naar Crevenish. Vanochtend verloor ik een uur, om 7 uur was het 8 uur. Vannacht om 2 uur is de zomertijd ingegaan en lopen we weer synchroon met elkaar. Zit te kijken naar mijn schilderij en hoe zwart en donker het ook is en stuntelig geschilderd, ik hoef niets te veranderen. Geen gejojo van deze muur van de waarheid, naar het atelier en weer terug. Wat gek!! Lieverds, ik heb mijn moed teruggevonden. Laat de schilderijen die ik gemaakt heb bestaan tot Gellicum, niets hoef ik meer. Daag, ga eten maken en ga uit. Kussen.

 

Precies 12 uur. De eerste dag van de lente is voorbij. (En dat het verdomme lente mag blijven, nondeju.)

 

Fitz’s was erg kort, niemand heeft haast er heen te gaan, de drank te duur, het pond geen cent waard. ‘Het pond is een ons’ hoorde ik op de Nederlandse radio zeggen. Hubert doet nu het spelletje dat hij niet wil gaan, zal Paddy hem geleerd hebben, en op het laatste moment rent hij om een andere broek aan te trekken en andere schoenen. Rustig in Fitz, en na een klein uur stonden we weer buiten.

 

Bij de Faddens zitten Pat en zijn meisje Ann. Pat hangt als een zwam over de ene makkelijke stoel die ze hebben, een bleke zwam, en het meisje is een spaghettisliert. Er was geen maan, maar een overdadige sterrenhemel. Vond mijn boot, roeide naar open water en voer zacht pruttelend, af en toe met de zaklantaren checkend, naar Crevenish en toen ik landde was ik gelukkig.

 

Het land weerspiegelt in het doodstille water en is bijna niet van elkaar te onderscheiden, zodat je moeilijk de afstand kan schatten. Het is nog steeds spannend. ‘Kun je zwemmen’, vroeg Deliah mij? Toen ik dat beaamde zei ze: ‘Then you are well off’. Ik zie me al in mijn eentje crawlen vannacht in het ijskoude water, met duizenden sterren boven me. Ik geloof dat ze een oogje op me heeft – moederliefde, warme liefde.

 

Jezes, vanmorgen op de stoel bedacht ik plotseling dat ik beloofd heb jouw moeder een kaart te sturen, maar als er mensen erg ver weg van me zijn, dan zijn het wel mam en oom Ab. Kan er dus niet toe komen aan die plicht te voldoen. Sociale outsiders worden we, de deuren dicht en werken. Bedtijd nu jongens, een nieuw avontuur wacht morgen. Heerlijk dat ik weer pennen kan zonder me op te vreten tussen de zinnen, buitenzinnen. God, laat het shag regenen, anders moet ik zeewier bij het vuur te drogen hangen, daar shag van maken en dat spul roken zal een ‘bad trip’ geven, hoewel Neddy het ook eet. Daag, ikke.

 

Half 10 op maandagavond 22 maart. Donker. Net binnen van enorme vuren stoken op het eiland. Loeiend laaiend vuur dat als een storm (in een glas water) het onkruid, de doornen en bramen wegvaagt. Marijn en Julius, wat zouden jullie het mooi gevonden hebben. In de schemer hadden we kunnen dansen en nog meer vuur met veel rook maken, nog meer, tot onze ogen van rook en warmte branderig zouden worden en we met het vuur nog op ons netvlies in bed kropen.

 

Ongelofelijk zalig weer vandaag. Vanmorgen volle zon en bladstil, het water traag, glad en glimmend als olie. Toen ik opstond en een stap buiten de deur zette en rondkeek, kreeg ik het gevoel over me dat ik gewonnen had, dat het gevecht en gemartel voorbij waren.

Allemaal door dit laatste eenvoudige schilderij (geloof dat het niet eens een herinnering achterlaat.) Werkte er nog even aan, maakte de zwarten intenser.

 

En moest en zou met zulk weer uit in de boot en voer naar Carraholly. Het was geen zonde om de stilte te verstoren, want zoals hagedissen bij zon tevoorschijn komen, hoorde je en zag je overal bootjes uitgaan. (Bijna zou ik vanaf het eiland met de mensen in Carraholly hebben kunnen praten, met het water als perfect klankbord.) Buurman Edmund (the Pole) zat bij Paddy. Onder de belofte van verse worteltjes troonde hij me mee naar zijn huis. Je weet wel, dat onding, dat grijze protserige on-natuurhuis. Vol trots liet hij me het interieur zien. Je vader zou het schitterend vinden (dat zegt genoeg.)

Het hele huis, de kasten, de scheepsmodellen, de hele troep eigenhandig gemaakt. Zo dichtbij dit onverbiddelijke, nee, in dit landschap wonen en dan zoveel kitsch om je heen vergaren. Met veel genoegen zit ik dan weer bij Paddy en Mary in hun keuken. Haalde voor Mary met de boot winkles van de een of andere rots, roeide me lam tegen het tij in.

 

Thuisgekomen kon ik niet meteen aan het werk, vond dat alles open zou moeten en haalde na maanden de plaat triplex weg voor het noordraam, het mooiste raam. Een verademing, het atelier werd twee keer zo groot en ik zag dat waar ik alsmaar voor mijn ezel had gestaan het beton bijna een centimeter weg was gesleten. (Wat is eeuwigheid? Vogeltjes die door de jaren heen hun snavel slijpen aan een berg, onmerkbaar slijt die berg, wordt iedere keer een fractie kleiner, en als die berg afgesleten is, is dat nog geen eeuwigheid.)

 

En het teken van het grote thuiskomen! Het krat werd in elkaar geschroefd en 4 schilderijen schoven er in, alleen het laatste hangt nog. In Gellicum zullen we wel zien wat er gebeurd is.

Pakte mijn tekenboek, vond dat ik door moest werken, maar het zat er niet meer in en het hoefde vandaag voor het eerst werkelijk niet.

 

Met alle platte stenen die ik kon vinden maakte ik een straatje langs het huis naar de schuur. Als er nou mooi gras tussen gaat groeien dan is de modderstraat bestraat. Neddy blijft heel trouw bij het vee, weliswaar altijd op een afstand, nooit er tussenin.

 

Het begon iets te waaien. En ik dook in ‘Eerste liefde’ van Toergenjev, ook een pubertijdsliefde, net als ‘Witte nachten’, maar zoveel boeiender en intelligenter dat ik het in een adem uitlas. Flanste alles wat ik aan groente en vlees overhad in een pot en brouwde een prachtige spaghetti stew. En daarna de vuren, de overwinningsvuren. Twee dagen geleden had ik het niet voor mogelijk gehouden dat ik weer van het eiland en het huis zou houden en nu al verlang ik terug te keren, terwijl ik het nog niet eens verlaten heb. Het tij schikt aan het einde van de maand om met een trekker in te komen, dan zou mijn krat dus vervoerd kunnen worden. Een dag nodig om het huis grondig schoon te maken en de hekken vol te bouwen met stenen.

 

Misschien schilder ik nog op mijn laatste 2 doeken, landschappen of luchten, of de zee of mezelf. Ik richt me oostwaarts. Lieverds, lieve Nina, morgen verder, half 11. Bedtijd. Kus.

 

Dinsdagmorgen half 12. Regen. Sprak gisteren met Paddy af dat hij, als er post of shag zou zijn, boven op mijn auto die ik met de verrekijker precies kan zien staan, iets wits zou zetten, ten teken dat ------. Meende vanmorgen een vuile gele lap op de auto te zien. Iers wit dacht ik, maar kon het niet helder zien, het zou ook de weerschijn van de lucht kunnen zijn en nog vaker kijken maakt het alleen maar twijfelachtiger.

 

De schilderspanning is verdwenen en ik vind het niet erg, heb hem zelf laten gaan, in Gellicum is hij er weer. Het einde van een rally, een moeilijke, moeizame, barre, intens eenzame, openmakende en goede rally. Ik realiseer me dat dit de laatste brief is en ik verlang erg naar jullie drieën. In Carraholly was jouw brief er en een brief van Anja. Stak ze vlug in mijn binnenzak en warmde met jouw brief mijn hart (mooi hè.)

 

Vertelde Paddy en Mary van mijn plannen. Mary droevig, en Paddy, de onverbeterlijke Ier zei, dubbele punt aanhalingsteken: ‘you were damned lucky, since you came you hadn’t had a bad day’ aanhalingstekens sluiten. Nu al worden deze twee maanden in de herinnering bijgezet als nice weather. Godallejezes. Hoe moet het dan zijn als hij het slecht vindt?

 

Half 5, drink een borreltje, de strenge discipline is er nu af. Ik kijk naar mijn schilderij en vind het schitterend. Wonderbaarlijk hoe je op het dieptepunt van je machteloosheid zo’n zuiver schilderij kunt maken (ja, ik heb het over mezelf.)

Donderdag zal ik je bellen. Ben razend benieuwd hoe mooi je ineens door de potjes en zalfjes van Denise bent geworden, zouden die mij ook helpen? Nee, ze heeft geen potjes voor een ziltige huid en een droge lever, eelt en kloven.

 

Lieverds, wat voel ik me goed. Heb zin om weer in Gellicum aan het werk te gaan. Geen gejaag meer op beelden, maar het beeld van binnenuit laten komen. Wat goed dat ik vorige week donderdag mijn biezen niet pakte en als een geslagen hond van Crevenish vertrok. Het begin van het werk in Gellicum zou rampzalig geweest zijn.

 

Alleen voor shag scheurde ik naar Westport, en kocht voor duur geld iets dat lijkt op hooi, maar als je er een sigaret van rolt en aansteekt dan rookt het net echt.

 

Terug op het eiland sjouwde ik met rotsen om de trap aan de strandzijde dicht te bouwen en bij de ruïnes van Catherine More vond ik een langwerpige rots waarmee ik de achteringang af kan sluiten. Denk dat hij 200 kilo weegt, heb nu ongeveer 1/3 van de afstand afgelegd, brak bijna mijn rug, legde er houten palen onder, maar moest het opgeven. Morgen weer een stukje.

 

De Tidetable en de folder met sailingdates l976 liggen naast me. Het hangt nu helemaal van Paddy Reilly af wanneer hij met de tractor in durft te komen. Als alles mee zit, hoop ik rond het eerste weekend van april bij jullie te zijn. Neddy blijft bij de Faddens. Mary mag hem laten werken, stenen laten dragen, winkles dragen, op een voorwaarde zei ik: ‘dat je hem nooit slaat’. (Ik heb het vage vermoeden dat Katie zich daaraan wel eens bezondigd heeft. Neddy is schrikachtig als ik een stok bij me heb of een onverhoedse beweging maak met mijn hand.)

 

9 uur. Schreef een brief aan Anja en Tom. De uitzondering op de regel. Ik waardeer het zo dat zij de moeite nam mij 2 brieven te schrijven. (Geen woord van Tim, geen draad shag van Tim.)

 

Na de warme prut het eiland op, gewapend met fakkel en petroleum, maar na de regen vanochtend wilde het nauwelijks branden. Neddy bleef nieuwsgierig staan in de rook van de enige grote fik die ik maakte. Mijn gezang galmde luidkeels over het eiland, niet mooi maar keihard en als jullie hier waren geweest had ik een mooie fik bij de grote kei gestookt en waanzinnige verhalen verteld over de zee, elfen en kabouters, reuzen, het vlammende zwaard, de heilige graal en met hazen en konijnen als boodschappers. Langzaam werd het donker en we kropen dichter bij het vuur en bij elkaar. Terwijl ik in kleermakerszit op de rots zat, verhaalde ik over de lange reis met Neddy en de vreemde ontmoetingen. Marijn en Julius zaten met hun ruggen tegen de buik van Neddy aan die hen heerlijk beschermde tegen de al frisse zeewind. De zee lichtte op en langzaam steeg de grote maan boven het land. Onder de grote bramenstruiken die ik gelukkig niet verbrand had, klonk plotseling geluid, een diep donker gezang en een rijtje leprechauns verscheen. Zonder ons een blik waardig te keuren liepen ze in de richting van mijn keienstoel, veger en bezem op hun rug. Alleen droeg de voorlaatste een tekenboek en de allerlaatste een gum. De gum was het zwaarste zo te zien, want hij ging er duidelijk onder gebukt. Stomverbaasd vielen we om van de slaap, tevreden dat wij ze eindelijk gezien hadden. --------

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ben ook moe van het gesleep met de keien, tientallen keren heen en weer met zo’n loodzwaar brok steen in je handen. Hoe kom ik mijn dagen door, nu ik niet meer aan het werk ben?

 

Woensdag het atelier ontmantelen, donderdag laatste boodschappen en jou aan de telefoon zien te krijgen, ‘s avonds een soort afscheidsfeestje. Vrijdag Mary en Paddy naar de een of andere familie rijden, hier zo’n 100 km vandaan. Zaterdag en zondag Pat helpen timmeren om de grote boot weer in orde te krijgen. Maandag of dinsdag de spullen van het eiland af en woensdag de reis in? Heaven knows. Dag lieverds.

 

Ik zal het schrijven aan jou missen, maar als we samen thuis aan tafel zitten schuiven we papiertjes naar elkaar, dan hebben we lekker niks met de post te maken en ligt het aan ons zelf hoe vlug we contact maken. Maken, maken, maken.

 

Later nu. Voel hoe Crevenish, het huis, en ik een zijn, wat een moeilijk maar prachtig verbond het is. En hoe het mijn leven heeft bepaald en zal bepalen.

 

Dag mijn lief. Hoe groen is jouw weide?

 

Woensdagavond half 10. Laatste schrijfavond. Onze distant love moest maar eens tastbaar worden. Halve dag binnen, halve buiten. Het ontruimen van het atelier en het reisvaardig maken van mijn schildersspullen maakte mij heel melancholiek. Een kreeft als ik verlaat node zijn hol. Zou mezelf in een tijd- en afstandsmachine willen plaatsen en du moment in Gellicum zijn. Even wat plastic hier over de verf leggen voordat er verschrikkelijke vellen op groeien.

Maar nee, reizen moet ik per auto, per boot en weer met de auto. Het inpakken was natuurlijk zo gebeurd, (geen wit teken boven op de auto, dus geen brief, geen shag.) En dook voor de tweede keer in Edna O’ Brien’s ‘Nacht’, waar ik op de heenreis, opgewonden, trillerig, nauwelijks lezende, aan begonnen was. Ze schrijft erg goed over aarde, lucht, geboortegrond en krijt van eenzaamheid en doet dat mooi en zuiver.

 

Het waaide witte golven op het water en buiten was het toch zacht. De zware afsluitsteen wachtte midden in de wei om thuis te komen, en kantelend met tussenpozen, kreeg ik hem op zijn plek. Ik wil dat hij een afdoende barrière vormt, zodat het vee het achtertrapje niet af kan. Neddy kwam aanlopen, hij kreeg brood, zag dat de doorgang naar zijn stal versperd was en gaf een grote gorgel. Natuurlijk, hij heeft gelijk, het is niet fair om de achteringang nu al af te sluiten, dus ging de steen er weer vanaf. Een loeier, dat vertel ik je.

 

Inspecteerde de muren om het huis en bouwde ze op. Als de basis goed is kun je alles bouwen. Daarna in de tuin begon ik alle stenen te verzamelen en op een hoop te gooien, dan kunnen ze van de zomer makkelijkker maaien en hooi maken, en misschien liggen wij nog wel eens op een mooie zomeravond daar in het gras en worden dan niet gepest door die scherpe uitsteeksels. Tot ik schoon genoeg had van keien, nog liggen er honderden. Maakte vuur binnen, las verhalen van Tsjechov, weer erg mooi, maar korte verhalen voldoen me nu niet, en ik probeerde nogmaals ‘The Gift’ van Nabokov te penetreren. Het zijn moeilijke Engelse zinnen die ik volstrekt niet begrijp, las toch een bladzijde of dertig, misschien zet het door.

 

Na weer dezelfde warme prut, verspilde ik bijna tien liter petroleum om de braamstruiken in de buitenste tuin in de fik te krijgen. Ze groeien bijna 3 à 4 meter de tuin in, over een lief overblijfsel van een gebouwtje (de plee?) heen, het zou een heerlijk plekje kunnen zijn om te zitten. Het fikte en beetje, maar niet grondig genoeg. (Schilder nu al bijna 3 dagen niet en maak elke avond vuur. Libido, m’n Freutje.) Mijn handen zien er vreselijk uit, geteisterd door alle doornen waar ik plastic en brandende lappen in stop. Morgen boek ik passage op de Ms. Pactrick, van Rosslare naar Le Havre.

Le Havre – Gellicum. Mijn lieverds, dag. Kus van Crevenish, ook jullie Crevenish, kus van Neddy.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bottom of page