top of page

Crevenish '76

 
Brief no. 6
 
Crevenish '76 - We hoorden elkaar

 

Donderdagavond 9 uur. We hoorden elkaar vanmiddag en de lucht klaarde op! Ja, toch?

 

Net voor donker binnen. Het motortje hield er midden op zee mee op, na tien keer verwoed zwengelen bracht het me toch thuis. Vond onder jouw stapel brieven Pninn van Nabokov. ‘Pninn’ galmde het door het huis. Verdorie Pninn, daar duik ik in!

 

Fijn jouw brieven, ook al ga je te keer. Ik had alleen maar de laatste bladzijde van je expresse brief gelezen toen ik je belde. Maak hier altijd eerst een ambiance om jouw brief te lezen en te herlezen, dat kan natuurlijk niet bij de Faddens. Vreemd dat mijn post weer bij hen komt, terwijl de eilandenpost toch vaart. Wij snappen het niet.

 

Pappie en Gladys, oh mijn god! Marijn een dondersteen op de foto. En de vullingen voor zijn pen? Liggen in het bureau!

Pninn wordt het en zal het zijn. Pninn. Kus.

 

Vrijdagavond 12 maart. Gisteren schreef ik je niet (op zijn Iers) over het weer. Het was best lekker, beetje zon, rustig weer. Onder een bijna volle maan en een schitterende heldere sterrenhemel landde ik op Crevenish. Mijn weersvoorspelgave word alom erkend, dus verwachtte ik vandaag fijn weer. Zat er mijlen ver naast. Vanmorgen gierde de wind het huis binnen, met ijskoude stortregen die neigde naar neige. De Patrick en de baai omringende bergen zijn bedekt met sneeuw en het is door merg en been koud. De boot had ik onder het huis uitgeankerd om vandaag nog wat spullen in Carraholly op te halen. Het tij heeft haar vannacht hulpeloos balancerend op een rots van de aanlegpier achtergelaten, maar gelukkig intact. Heel voorzichtig heb ik haar er afgehaald. Iedere keer als ik naar buiten ga moet ik me helemaal aankleden met lieslaarzen, jassen en muts. Naar de plee gaan met al die kleding is een heel gedoe.

 

Neddy is voor het eerst niet thuisgekomen, de sufferd. Liep het eiland om naar hem te kijken, maar zag hem in geen velden of….. Schaatste in m’n laarzen met dooie tenen door de modder terug, ze komen nu pas bij in de berenschoenen.

 

Sjouwde de hele dag aan twee schilderijen. Geloof (voorzichtig) dat ‘de vloervegen’ er aan komt. (Als dat lukt is het een van de moeilijkste schilderijen die ik ooit gemaakt heb) En sjouwde ook verder aan ‘Erin Marie’. Tweeslachtigheid. Zwalk van pikzwart naar pikwit, (blijf de tubes wit tellen, nog 6 te gaan, had er 15) alsof ik niet uit de voeten kan. Van vol naar leeg, van leeg naar vol en teken nu in mijn tekenboek voor een hartstikke vol Crevenishschilderij

 

Vanmiddag om een uur of 4 dacht ik: verrek maar storm en kou, ik ga Neddy wat lekkers brengen, waar hij ook moge zijn. Eindelijk zag ik hem in de verte, hij graasde bij het vee en ik riep de Neddy-roep. Hij spitste zijn oren, begon te balken, zijn staart ging draaien als een propeller en springend en achteruitslaand rende hij op me af. Brood en een suikerklontje (gisteren gekocht) en als een lam volgde hij me naar het hooi in de schuur. Om hem aan te sporen begon ik ook hard te lopen. Toen had je hem moeten zien. Hij rende balkend voor me uit, of al zijn driften losbraken, met de achterpoten schoppend draaide hij grote cirkels om me heen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat een geweld zit er in dat kleine beest, hij voelde zijn vrijheid en ik was toch een beetje angstig. Hij rauschte het stoepje af, langs zijn stal, door het straatje en begon naar de ezels op Kate’s eiland te schreeuwen. Wat weet ik niet, maar zoiets als Marijn en Aartje roepen wanneer ze de bink uit te hangen. Hij was zo opgewonden dat ik mijn stok gereed hield, maar na nog een stuk brood rende hij het strand op. Bij de ruïne van Catherine More rolde hij op zijn rug in het zand, de vier poten recht de lucht in. Pure blijdschap en ik geloof dat hij voor het eerst in zijn leven kan rennen en zijn zoals hij wil. Jammer genoeg breekt de tijd van de grote stranden weer aan. Volgende week woensdag zal al het water uit de baai lopen en dan moet hij toch weer een paar uur per dag aan het touw.

 

Ik mag nu een shagie, de wind hoort iets stiller, ga tekenen. Dag lieverds, het lijkt wel of ik bij het schilderen mijn fähigkeit, mijn handigheid heb verloren. Terwijl ik er zo in ben, komt niets direct op zijn plek terecht (en dat is maar goed ook.) Daag.

 

Zaterdagavond de 13e. Ik was gisteren weatherbound en kon niet naar C. om te zien of er post was. Maar vanmiddag, hela hola, jouw brief en shag in Carraholly. Moet daar altijd even een uurtje sociaal zitten en kon eindelijk op een heldere zee naar de warme kachel om je mopperbrief te lezen. En je hebt helemaal gelijk wat betreft het schrijven van Marijn en Julius en mijn ongedurigheid. Normaal zou ik je nooit het idee hebben kunnen laten krijgen dat ik me een beetje in de steek gelaten voelde. Maar (nu komt maar) misschien werd ik ook een beetje gek, niet zo gek, iedere avond schrijf ik voor de vuist weg wat ik zoal voel en wat er die dag gebeurde. In de tijd dat ik over te weinig post lamenteerde, had ik het ‘nogal moeilijk’ om weer over de rand van de put te klauteren. Dat is allemaal voorbij. Ons laatste telefoongesprek maakt uitleggen overbodig. Het was moeilijk voor ons beiden. Ik hoop dat het je opluchtte. We schreven in tijdloosheid langs elkaar heen. Fijn dat het bij Annie zo goed gegaan is en Ome Gerrit zo oprecht blij was. Wat een opgekropte spanning. Gaat Marijn beter? Kan het de spanning zijn van de laatste gebeurtenissen in het veld? (Als je dit leest, 3 weken terug)

Ik ben helemaal beter en kan weer van alles aan.

 

Maakte vandaag, geloof ik, een mooi schilderij. Werkte opnieuw aan de ‘schilderijenkrat’ en gaf op wat ik steeds bewaard had (het oude liedje) Er ontstond als vanzelf een schilderij (zomaar!.) Zo eenvoudig is het. Die wezensvreemde krat in de slaapkamer, met daarop mijn donkerblauwe trui en riem, waar de muren dat zachte koude licht hebben. Bijna niets meer had ik nodig. Het hangt binnen en ik ben er gelukkig mee (twijfel is een onderdeel van het geluk.) Al dat gesodemieter was niet voor niks.

 

Het hing nog toen ik terug kwam en onder het lezen en herlezen van jouw brief kon ik een beetje met jouw ogen kijken. Het krat zag ik opeens niet alleen meer als een krat, maar ook als schilderij. Zo helder was het licht dat ik tot half 7 door kon gaan.

 

En toen wees een zeehond me de weg. Waste buiten mijn handen, ze roken te erg naar ezel, (ik moest Neddy halverwege Carraholly ophalen, nota bene de eerste keer in de week dat de passage droog is en heb hem aan een touw gezet) en zag in de verte de donkere kop van een zeehond in het, eindelijk, doodstille heldere water schuiven. Griste met zeep aan mijn handen de verrekijker en kon hem heel lang volgen. Hij draaide een rondje tussen de rotsen en door de passage verdween hij.

Niets gebeurt er in dit doodstille landschap, één stip beweegt en minuten sta je gespannen en met ingehouden adem te kijken. Ik hou ontzettend van het water en het land als het zo stil is. In de beschutting van de voordeur was de zon weldadig. Na de zeehond mocht ik buiten (goed in de wol) een glas whiskey.

Besloot ‘de vloervegen’ op te geven, en ‘Erin Marie’ drastisch te veranderen. En zit nu alweer op de punt van mijn stoel om dat morgen te doen. Als ik durf schilder ik ook nog een keer uitsluitend het krat, met het licht op deze muren. Je moet voelen dat die krat hier eigenlijk niet hoort en dat luistert erg nauw. Roerloos wil ik mijn werk laten worden. Je ziet hoe lang het duurt en hoe je moet vechten, voordat je een beetje je eigen verloedering doorbreekt (laten we het hopen.)

 

Hoorde vanmorgen op de radio dat in Achill twee Duitse toeristen dood in een auto gevonden zijn, waarschijnlijk zelfmoord. En met bijna zekerheid wist ik dat het er twee van de vier waren die ik twee weken geleden, op een donderdagmiddag, bij Jacky Nolan in de pub zag. Twee dikke Duitsers, eentje snoof tabak uit een precair doosje in zijn dikke lijf. Samen met twee ongelukkige grieten zaten ze er zo desolaat en verloren bij, en wisselden geen woord met elkaar. Nou, gisteren was wel een dag om de hand aan jezelf te slaan, zeker als je ontheemd bent en dan op dat onverbiddelijke Achill.

 

Het is nu een heldere stille maannacht, voor het eerst vriest het en er is een wereldwijde kring om de maan. Mijn lieve Nina, gaat het goed met je, sta je erg onder spanning met werk en een heel huis op je nek? Je klinkt zo jong en alert aan de telefoon. Ach, het is goed zo, we leven en werken zo intens mogelijk. Lieverd, ik zou iets heel erg zinnigs willen schrijven, maar kan het beter laten. Ik vind je erg lief en hou van je. Distant love from Ireland (nou zeg, daar heb ik wat aan!.) Drie brieven deze week, per expresse werkt, ik vraag niets meer, niks. Lezen over jullie is naast mijn schilderijen, alles. Mijn hele wereld!

 

Vanmorgen om half 4 kwam er een os het achtertrapje afdonderen, vanuit mijn bed scheen ik hem met mijn zaklantaren recht in zijn rossige kop. Stormde de deur uit, kon hem echter niet over de heining jagen, want die is gemaakt voor tegenhouden, niet voor uitlaten. Toen ik hem eindelijk voor het hek had gemanoeuvreerd, ontsnapte hij aan mijn woede, maar niet aan een steen. Voel totaal niets voor ze, ze zijn in de winter mogelijk nog stommer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zondagmiddag half 3. Wat is schilderen toch een klotevak. Plotseling ben ik alles kwijt, zie niets meer, voel geen spanning. Schilderde tientallen schilderijtjes op een doek, maar precies de andere kant uit als ik wilde. Onder het motto ‘ik mag ook wel eens lullig schilderen’ en dat was natuurlijk de dood, of de hond in de pot. De ‘Erin Marie’ mag ik niet eens maken, bijna niets blijft hier overeind en op een dag als deze ik ook bijna niet. Het is ontzettend koud, de oosterstorm dondert, jaagt over het land en door het huis. De regen valt met bakken. Een stap buiten de deur en je bent zeiknat en verkleumd. Weer dat me niet helpt. Ik durf geen krat zonder kleren te schilderen, bang dat ik zo gefixeerd ben door die krat dat ik buiten dat rare ding niets meer kan zien of ondergaan. Maak het dan zou je zeggen, dan ben je er van af.

 

Ben maar aan het koken geslagen en maak een kerriekip. Zou graag even willen vluchten, maar kan met geen mogelijkheid van het eiland af. (Gellicum, waar ligt dat?) Even bij jullie ontspannen, met praten, borreltje drinken en kussen.—Ik zou wel van de werkelijkheid afwillen, maar hoe?

5 uur nu, kookte en at, onderwijl donderjaag ik door en weet dat het niet helpt vandaag. Voordat ik doordraai ga ik met Pninn en een kop koffie naar de kachel.

 

Half 8 nu. Pninn uit en de zenuwen gieren door mijn buik. Misschien gaat het tij vlug uit en kan ik een uurtje naar Fitz’s, uit- en inlopen. Kan ook niet tekenen. Nabokov noemt het ‘op de diaspora van de eenzaamheid’. Neig er weer toe het schilderen te laten en te gaan etsen. Voor jou moet er geen touw meer aan vast te knopen zijn. Gisteren maakte ik een schilderij (het hangt nog) en vandaag gaat het zo. Kleur is een vloek hier. Mijn persoon en de dingen die me dierbaar zijn worden volstrekt irrelevant, terwijl ik ze zo graag wil maken. Zou enorme fantasieën willen hebben, mag er niet eens aan beginnen. Onrust buiten, onrust binnen. Alsof ik nooit meer kan werken. Nou moet je niet lachen, je zou me geloven als je bij me was. Misschien vind ik wel weer een ontsnappingsclausule als deze dag voorbij is.

 

12 uur ‘s nachts. Ging tot mijn kruis door het water en reed op mijn eentje naar Fitz’s. Arriveerde tegelijk met een reeds dronken Billy Kelly (met tractor.) In ieder geval anderhalf uur zonder werk, luisterde wat naar geklets, zonder het te verstaan en zei toch wat terug.

Wolkenluchten voor de maan, bij het uit- en ingaan wonderbaarlijke landschappen. Hele stukken zee liggen bijna zo helder als in daglicht en weerspiegelen, het land is gitzwart en Katie’s eiland leek besneeuwd.

 

Toen ik terugliep dacht ik dat ik zover moest gaan, zo diep, zo’n lange weg naar huis, naar mijn werk, glijdend over wier en rotsen, zo diep onder de oppervlakte van een schilderij kruipen, dat ik thuis kom. Hoe doe ik dat? Het doek is een plat vlak. Illusies wil ik niet oproepen, perspectief evenmin. Bijna de zin uit een smartlap; ‘hoever moet je gaan’.

Het moet kunnen, maar hoe? Alsof ik de hele schilderkunst opnieuw moet ontdekken. ‘De Grotten van Lascaux’ roep ik tegen mezelf. De maan was mooi en de weg naar huis helder. Crevenish = gesodemieter, dat staat er voor. Dag mijn lief en lieverds, ik stink, stront, zweet en tranen. Slaap, morgen weer.

 

Maandagavond. Een prima dag, hoor je, een prima dag, mijn lieverds. De zon was er vanmorgen, de stormwind verdwenen en nog voordat ik een kop thee dronk, veranderde ik het atelier. Tekentafel weer voor het raam, verftafel schoof op. Pakte de grote hutkoffer uit en zette alle etsplaatjes en platen voor me uit. Een schitterend vel schoon wit papier op mijn tekentafel. De zon knalde er op en dat was wat ik wilde: zwart/ wit zo zuiver mogelijk tegen elkaar zetten.

 

Kon niet binnen blijven, moest poetsen en vegen. Neddy’s stal schoonmaken. Ik voelde dat ik trager bewoog, bedachtzamer bewoog, zonder mijn gebruikelijke haast. Neddy liep aan een lang touw op het eiland en misschien was er een kreeft te vangen. Mooi niks, maar door het water scharrelen, zonder er in geblazen te worden of vast te vriezen, was een verrukking.

 

Terug in het atelier zag ik opeens mijn schaduw in het zonlicht dat door het raam op de grijze vloer valt, ook de schaduw van het raam was heel duidelijk. En ik stond er in! Tekende een snelle krabbel en onverwacht was ik aan het werk. Na een paar pogingen was ik daar waar ik ook al zo lang wilde zijn, ‘Een deel van de omgeving’. Gebruikte het grijze doek dat overgebleven was van het mislukte ‘vloervegen’. Schilderde 3 maal het raam, zoals ik het zag op de vloer van mijn atelier. 1 Keer dat de schaduw van mijn arm er in komt, 1 keer dat mijn schaduw er middenin staat en 1 keer alleen het zonlicht door het raam op de vloer. Vanmorgen had ik, zonder te weten waarom, een sinaasappel en een citroen op dat prachtige witte papier van de tekentafel gelegd. (Misschien door Nabokov, want die schrijft over Pninn’s zoon Victor: ‘en op zijn 6e jaar onderscheidde Victor al wat zovele volwassenen nooit leren zien – de kleur van de schaduwen, het verschil in kleur tussen de schaduw van een sinaasappel en die van een pruim of avocado’.)En in dat grote grijze vlak, waarin de 3 ramen liggen (het zonlicht op de vloer is niet wit, maar heel absorberend lichtgrijs), schilderde ik mijn theemok, de sinaasappel en citroen. Met hun tien keer sterkere schaduw dan de mijne, op het pikwitte vel papier. Het wit is nog nooit zo wit geweest, zelfs niet tegen zwart. Liet het in zijn opzet. Maakte het niet eens af en ging het eiland op. Neddy mocht los. Langzaam liep ik naar de verre punt. In de luwte was het heerlijk, lag op de grond tegen een helling aan, keek en genoot en broedde over het volgende schilderij.

 

Op mijn stoel heb ik lang naar het water zitten kijken, naar de kleur van het water dat geen kleur heeft. De opbouw van het water in geledingen door de wind. De kleur die tegen de horizon warm wordt en dan versneld koud, om plotseling messcherp te eindigen waar de lucht begint, schitterend. Teruglopend hoorde ik het lawaai van vrachtwagens en de stoomwals die het laatste stukje weg voor het huis van de Faddens aan het asfalteren zijn.

Dichtbij huis zag ik in een flits mijn zeehond weer, maar hij kwam niet meer boven. Zette koffie en op het klapstoeltje buiten, gewapend met verrekijker, zocht ik het water af en dacht hem te horen hoesten. Een zeehond is magisch, teveel wezen, bijna menselijk, erg gevoelig, een geheimzinnige onderbreking van het stille zilveren water.

 

Liep in de goddelijke zon (wat een superlatieven, laat me maar effe) naar de punt van de passage om hem te bespieden, zag hem niet. Toen ik later met een ander schilderij, (over keien, zwart en wit) bezig was, zwom hij weer rond en kon ik hem lang volgen.

Vanmorgen had ik al aanstalten gemaakt voor het, bijna, rituele bad. In de ton gaan heeft erg veel met mijn hoofd te maken, douchen ook, zoals je weet. Rond een uur of 6 had ik met behulp van giftige stukken plastic het vuur zo laaiend enthousiast gekregen dat het water warm was en ik me na 2 weken waste. Schone kleren aan. Daarna met het waswater de vloer van het huis dweilen en dan een schoon stoepje schrobben. Een glas whiskey, opgewarmde pot van gisteren en de maan verscheen weer, heel groot en snel. Fotografeerde het fenomeen en het was zo stil, helder en schoon, een prachtige avond. Na het eten riep ik Neddy, ondanks de maan kon je het toch donker noemen, ik zag hem niet, maar bleef roepen, tot hij als een pijl uit de boog vanaf het verre einde van het eiland aan kwam zwiepen. Brood, klontje en nu op stal aan touw. De stranden worden erg groot en duren uren, waarin hij zeker uit zou lopen.

 

En nu zit ik lekker te schrijven. Voel maar, mijn haar en baard zijn zacht, ik ruik naar zeep en schone kleren. Zag in de spiegel bij het wassen dat ik toch veel magerder geworden ben en dat was me, behalve dat mijn broek afzakt, niet opgevallen. God, jongens, als ik maar kan schilderen dan is het goed. Wat zit een schilderspersoon toch raar in elkaar. (Hoewel ik er nu uitzie als een Ierse Lord in zijn landhuis. Prachtige pet op mijn hoofd, in mooie wollen kleren, handen delicaat gerimpeld (een klein eeltplekje hier en daar, maar de palmen zijn van het licht afgekeerd, schone blauwe broek en oef, zulke dure Bally berenschoenen)

 

De heldere volle maan praat nu rechtstreeks met me door het schrijfraam. Neddy stampt en ik breng hem nog een klont. Julius een klont? Marijn een klont? (Tandenpoetsen!) Nina een zoen? (en wat je maar wilt)

 

De IRA en bommen, dat is iets verschrikkelijks.

 

Billy Kelly vroeg me gisteravond of ik een beetje ‘nutty’ was, natuurlijk zei ik, ‘nutty ben ik zeker’. The fellow van Dorinish is terug, zag hem vanmiddag het onmogelijke stuk naar Rosmonney roeien. De eerste daisies komen op, de zeehond wijst me de weg. Mijn liefde en warmte, kus, schoon, Ron.

 

Dinsdagavond, half 9. Lieve Nina, een brief van je, van precies een week geleden en 2 enorme pakken shag in een klein knuffelpakje. (government warning: smoking can damage your health) Zo gespannen bezig en dan niet roken? Je hoorde me echt lachen, toen je over het schoonheidsbezoek van Denise schreef. Waar blijft die verslonste, bemodderspatte grommende trol, met verwarde haren, maar erg tevreden. Nee hoor, jouw mooi vind ik ook mooi, mooi. Lieverd, vanaf deze plek kan ik toch niets zeggen over het afvormen van de bank?

 

Weer is het een prachtige nacht die alles voor morgen belooft. Morgen is het namelijk St. Patricksday, de nationale feest- bid- en zuipdag. Ze hebben de prijzen van de drank zo ongelofelijk opgevoerd de laatste weken dat de Ieren schrik hebben gekregen en de kroegen vaak leeg zijn. Je ziet de Colum Stauntons, (de melkboer met een buik als een melkcontainer) (Guinnesscontainer), achter een glaasje Coca Cola zitten, onwennig als een jongetje op zijn eerste schooldag. Paddy en Mary hebben me gevraagd morgen mee uit te gaan in Westport, dat zullen we maar doen.

 

De morgen was mild en bewolkt, later begon het te waaien en braken er buien los. Ik zag Mary winkles picken, ze bracht je brieven en de hela hola shag. Ze kreeg warme soep en ging verder met picken in de gutsende koude regen.

 

En ik, ik de gek, die dacht een schilderij te maken, had de grootste moeite me drijvende te houden. Geen zon vandaag. Kon dus niet toetsen wat ik maak aan wat ik zie. Het is zo simpel wat wil ik maken dat ik me totaal geen zorg had gemaakt over de kleur van mijn schaduw en van de zon op de vloer. Vrolijk schilderde ik mijn citrusvruchten en koffiemok en toen kwam de aap. Werkte tot 7 uur aan een stuk door. Na de 3e keer kerriekip, bij het licht van de lamp, ging ik verder. Ik verlang zo om het te maken en denk dat in anderhalve dag te kunnen klaarspelen. Het moet, zoals alles hier, zo zuiver zijn, precies op zijn plek en volstrekt noodzakelijk om tot beeld te mogen komen.

Beelden, niet als toevoeging maar onmisbaar. De ruwhouten lijst hangt nu leeg op de muur en ik zie hoe mooi het is, dat witte kader en wat een verademing. Riep Neddy, maar had de wind tegen en hij kwam niet. Vrees dat ik hem morgen op Katie’s eiland moet halen.

 

Ach jongens, schilderen, schilderen naar niks. Waarom schilder ik toch geen zeegevechten of vergane vlotten of glorie, of eilandkoningen met hofhouding? Niets daarvan: zwart – wit en een transparant grijs. Waar moet dat heen? Naar ‘Careig Lei’, het andere schilderij waaraan ik begon. De enige rots of kei die altijd boven water uitsteekt en een baken is bij het invaren. (En op een eikel lijkt, U weet wel wat voor eikel.) Ik vroeg aan Mary de naam en de betekenis ervan. Herkende de naam, ‘topje van de ijsberg’.

Lieverds, mijn ogen vallen toe, de regen valt. Een aardige schoonheidsspecialiste kwam langs om heerlijk even mijn nek en schouders te masseren, mijn gezicht gloeit, of was het de wind die het deed? Nog wat vaseline hier en daar, en een nachttonic voor het slapen. Zou het zo gaan? Dank U. Slaap, mijn Nina, schatten (Duits voor schaduwen) Spaar ze. Dag.

 

Woensdagavond 6 uur. Op deze ongelofelijke zomerdag verloor ik het van mijn schilderij. Doodmoe van alle grijzen waarin ik verzoop en de openingen die ik trachtte te maken. Het is uit met ‘een deel van de omgeving’. Ik weet niet wat er met mij is, kijk ik de schilderijen dood omdat ik geen afstand kan nemen? Met buitenwereld of resultaat heb ik echt niets meer te maken. Ben keikapot, god weet hoe ik sjouw!

 

Stond vanmorgen al om 7 uur de was te spoelen in zee, prachtig hoog tij. Vanavond denk ik tot aan het derde stoepje. Mijn hoofd staat niet erg naar vertellen, misschien vanavond als ik terug ben, want ik ga zo uit om deze heugelijke dag te vieren. Stommerd die ik ben, ik had rond moeten klooien, moeten lopen en kijken, genietend van de zon. In plaats daarvan verzoop ik in grijs. En grijzen zijn voor mij, hoe clichématig het ook klinkt, depressief. Dat moet ik toch ook kunnen maken! Godverdomme, het zit me niet mee deze keer. Ik geloof dat ik naar huis kom.

 

12 uur nu. Ingelopen door een prachtige nacht die ik niet zag. Reed ze naar Fitz’s, naar Westport, en weer terug naar Fitz’s. Mag het zeker niet schrijven aan het einde van een brief, maar eerlijk is eerlijk, den gansche avond zouten tranen me de ogen. Alsof ik het dierbaarste verloren had, waarover je met niemand kunt praten. Een magere kale melancholieke avond. Dacht dat ik de beslissing genomen had om thuis te varen, maar onder het inlopen, in deze prachtige nacht, vond ik dat ik verder moest gaan om te kijken wat er met me gebeurt. Mij buiten mezelf plaatsen en toezien. God lief, geef me een hand Het lezen van woorden verhinderen me het schrijven. Ikke.

 

Donderdagmorgen 11 uur. Dacht niet te werken en werkte toch. En stopte. Het heeft geen zin zo. Merk dat ik nog steeds schilderijen aan het maken ben, hoe verstild ook. Laad ze met betekenis, relativiteit en droefenis. Dat worden te bewuste beelden die ik dan monumentaal gebruik om resultaat te boeken. Ik zou moeten schilderen zoals ik aan jullie brieven schrijf. Omdat wij belangrijk zijn voor elkaar, maken we contact, verlangen contact te maken door in brieven met woorden op te roepen hoe het ons vergaat. De kring is niet veel groter dan ons vieren (denk met schrik aan jouw oom Ab met zijn drie-eenheid.) Wij doen het anders. En in het schrijven naar jullie is (mooi woord) ‘de maatschappelijke relevantie’ niet aan de orde. Is het verbergen van gevoelens of de toestand waarin je verkeert niet nodig om extra spanning op te roepen. We zijn gewoon niet meer dan we zijn en dat is spanning genoeg. Ik schrijf niet aan jullie om een mooie brief te schrijven en hoop ondertussen stilletjes een epos gewrocht te hebben. Maar zo schilder ik nog steeds: naar buiten toe, naar versteld laten staan, als een soort Cassius Clay van de schilderkunst. Mijn schilderijen zijn nog niet ontstaan uit behoefte tot contact, maar nog steeds uit de behoefte om het krat te vullen met ‘astonishing paintings of great value’. De noodzaak, zoals bij ons geschrijf, ontbreekt. En terwijl ik vanmorgen de afwas van een week deed, nam mijn besluit om te vertrekken definitieve vormen aan. Zag in, met een hart zo zwaar als het anker van mijn boot, dat ik het deze keer niet kan maken. Het is verspilling van tijd en geld!

 

En toch wil ik het verdomme verder proberen, nog niet thuiskomen. Verder gaan en bestaan met mijn schilderijen. Zoals ik teken in mijn tekenboek en schrijf aan jullie (jou.) Het schilderij op mijn schoot leggen en maar laten gaan. Kan ik zo ver komen? Half een is het nu. Zon, keiharde oostenwind, heel laag water en aan beide zijden van het eiland hoor ik tractoren.

 

De ene is van Paddy Reilly om wier te vergaren, de andere aan de Patrickkant, voor winkles. Overal tussen de rotsen en het wier zie je af en toe bewegende stipjes, winklespickers. Bij het keren van het tij ga ik uit om boodschappen te doen.

 

Ik voel me veel lichter nu. Kijk op van tafel naar de heldere, hele heldere lucht, met een piepklein wolkje en zou dat ook willen schilderen. Het gaat niet meer over het formaat van het doek, of het licht, het gaat alleen nog maar over de noodzaak. Over de lullige noodzaak. Dag mijn schatten, ga wat eten (kreeg een grote kreeftenpoot van Pat) en maak me op om uit te gaan. Breng de boot mee terug naar het eiland. Liefde, Ron.

 

 

 

 

bottom of page