top of page

Crevenish '76

 
Brief no. 5
 
Crevenish 4 maart '76

 

 

Donderdagavond 9 uur. Lieverds, vanmiddag om half 5 had ik een directe telefoonlijn naar jullie, maar er werd niet opgenomen. Zaterdag zal ik het nog een keer proberen. In Westport werden Mary en ik door Billy Kelly een pub binnengetrokken. Maar ik was te gespannen en te gehaast, omdat ik wist dat het tij gekeerd was. De veearts die vorig jaar Neddy gecastreerd heeft zat ook aan de bar. Hij vond het vreemd dat ik me liet opjagen door het tij, ‘het gaat toch ook weer uit’ zei hij, en hij had nog een goeie: ‘why rush, there are people dying every day’.

 

In Carraholly stond Paddy al in de deuropening te wachten en zei dat ik voort moest maken. Oh, ik weet het bijna net zo goed als hij, het gaat er dan niet meer om de passage te kunnen maken, maar om van de ene rots naar de andere te komen. Rennend door de rotsen, tot mijn liezen door het water, bereikte ik mijn boot aan de rots tegenover het huis. Als ik 5 minuten later was geweest had ik terug moeten keren en mezelf 12 uur opzouten of zwemmend de passage nemen en dat zou met dit zieke hoofd niet goed zijn geweest.

 

Het regende hard. Maakte binnen vuren aan en begon alvast te koken. Hing daarna de motor aan de boot en voer terug naar Carraholly om mijn boodschappen op te halen. Varen in regen en wind vind ik heerlijk en ik weet de weg. Kreeg een kop thee bij de Faddens, waar de televisie aanstond. Paddy zegt weinig, het lijkt of hij een beetje wegkwijnt. Het is onvoorstelbaar voor hem bijna niet meer te bewegen, alsmaar te zitten en af en toe wat rond te kreupelen met stokken. Hij ziet er slecht en nog onverzorgder uit. Poor devil. Pat zit er ook chagrijnig bij, zijn hoofd brekend hoe hij aan 1000 gulden komt om de verzekering van zijn auto te betalen. Als ik ze had, kreeg hij ze. Mary laveert tussen deze 2 lieverdjes door

Als ze mij, ook de Faddens, vriendelijk vragen hoe het met me gaat en wil ik daar serieus op ingaan, dan beginnen ze onmiddellijk over hun eigen kwalen en wordt mijn pijn verwaarloosbaar.

 

Terug in de boot was de zee vol en de regen nat, de watertonnen stroomden over. Boodschappen binnen rennen, motor binnen rennen, de boot uitankeren en snel mijn vriend Neddy in de schuur zetten. Het is erg mooi in deze zachte regen zonder wind, de eilanden lossen op in grijzen en de grond is zo heerlijk stevig onder je voeten als je land.------

 

Ondertussen zit ik te tekenen en zie dat mijn schilderijen langzaam opengaan, dat er dingen kunnen gaan gebeuren en ik niet iets vast in mijn hoofd hoef te hebben. Zou af en toe wel heel lullig willen schilderen, brabbelen met verf, als tekeningen van Marijn en Julius. Maar mijn verleden, opvoeding en opleiding staan in de weg. Wie weet, ik heb nog een maand.

 

Mijn laatste brief eindigde nogal op lage tonen. Jij weet hoe ik ben als het lijf obstructie pleegt en dat nog wel op mijn eiland! -----------

Nog steeds is het lente in Nederland, de radio komt ‘s avonds soms heel duidelijk door. Even wat tekenen. Dag lieve Nina, Marijn, Julius, dag kus.

 

Vrijdagavond. Lieve Nina. Pikdonkere nacht, je ziet geen hand voor ogen. Vanmorgen om 7 uur stormde het erg hard. Waarschuwingen op de radio voor windkracht 10. Met een angstig hart hield ik onder het werk de boot in de gaten die als een windvaan over de golven rolde. Zuidooster storm, dus weinig luwte voor de boot en de wind recht op het huis. Als de touwen het niet houden ben ik haar onherroepelijk kwijt, want ook op Inishlyre hebben ze bij dit weer de deuren potdicht.

 

Omdat het zo donker was, zette ik mijn schildersezel pal naast het raam en werd elke keer als ik binnenkwam door het schilderij verrast. De pijn in mijn hoofd zo scherp als een Stanleymes, voel me verder toch goed.

 

Bracht Neddy een lekker stuk brood, hij graast met het vee, en ik liep zo / heen, normaal loop ik zo I, en terug liep ik zo \. Ondanks de storm was het heel heiig, alsof het eiland geïsoleerd ligt in het midden van de Atlantische Oceaan en dat vind ik onuitsprekelijk mooi.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Droomde vannacht en ik zal proberen het op te schrijven: ‘ik zat te wachten in de hoge cabine van een gesloten vrachtwagen in een met lantaarns verlichte straat en een rij auto’s staat geparkeerd langs het trottoir.

Uit een huis komen 3 mensen, 2 ervan lopen naar een auto die achter me staat en de 3e, een meisje, volgt hen niet, maar klimt naast me in de cabine van de truck. Vaag ken ik haar ergens van.

Ze vraagt of ze voor me mag poseren en zo wat geld verdienen voor haar vadertje: 10 – 20 gulden is genoeg. Voorzichtig informeer ik (met angst in mijn hart) wie haar vadertje dan wel is. Haar vadertje blijkt een soort Mazy (van Tommy) te zijn, waarmee ze samenwoont. Ik voel me als een magneet door haar aangetrokken en, ik kan er niks aan doen, hevig verliefd worden op haar. Ik ren door het station van Leerdam, trappen op en af, naast het station moet ik zijn. Daar ben jij ook en ik schreeuw je toe dat ik zo ontzettend van je hou en dat ik het niet kan helpen dat het zo gaat. Het meisje is er eveneens en hoort alles aan wat ik je zeg en vind alles goed, niemand legt beslag op iemand. Tranen stromen rijkelijk. Jullie zitten samen bij mij ieder op een knie en vormen een gotische boog boven me, vol smart en intense liefde. Ik kijk op van onder jullie boog en zie Frans van Barschot die knielt en probeert mij te fotograferen. ‘Schurftige hond, sodemieter op’ sis ik hem toe. Het meisje en ik zijn alleen en ik wil haar zoenen en als ik dat doe hevel ik onder het zoenen klein gebeten stukjes wortel over in haar mond. Ze verstijft van schrik en plukt snel vanuit een heg die achter haar groeit hele jonge blaadjes veldsla en eet die gulzig op. Het laatste beeld van haar is dat ze achterover ligt en van verdriet verandert haar gezicht langzaam in het gezichtje van een pasgeboren kind, rood en paars, dichtgeknepen ogen en het neusje dichtdaarbij vol snot. Ik kon me wel voor mijn kop slaan, hoe stom, hoe ongelofelijk stom dat ik haar niet eerst heb verteld dat ik altijd worteltjes knaag. Nu werd ze door de dodelijke schrik bevangen dat onder het kussen mijn tanden in haar mond vielen. Ik hield de droom de hele dag bij me met een heel potent liefdegevoel. Vrij, niet melancholiek en maakte mijn eigenzinnig schilderij (een freudiaanse droom voorwaar, maar zo duidelijk als ik zelden heb) (word ik ook oud?) (Ik begin toch pas!)

 

Heel in de verte zag ik Mary winkles picken en dan is er altijd de mogelijkheid dat als het water inkomt zij even aanwipt en post brengt. Het water kwam in en ik ontmoette haar aan de passage van het eiland. ‘Any post?’ I said. ‘No’. Ze vroeg me hoe het ging en ik vertelde haar dat ik het bijna opgeef. Een maand pijn in mijn hoofd wordt teveel. We praatten wat. Ik voel dat ze van me houdt en ik vind haar erg lief. Gewoon een goed mens.

 

Werkte verder en zette ondertussen, met een gevoel van nog meer regen, de was in het sop. En zag dat er een tractor aan de overkant stond (het water kwam snel binnen.) Billy Kelly en ene Hopkins schreeuwden of ik ze naar mijn eiland wilde varen, want Hopkins moest de winkles ophalen die hij gepicked had. De wind was opgestoken en in de storm punterde ik de boot naar de overkant en bracht de winkles naar de tractor. Roeide tegen het tij in de passage door en ging weer voor mijn schilderij zitten. Zat uren stil te kijken, naar buiten, naar mijn werk. Ik maak een onbestaanbaar schilderij over de ‘waarheid van een schilderijenkrat’ (ik schreef het al), het is zo van mezelf, niets is mooi meer. Schraal is de kleur, oker en grijs en zwart (blauw.) 3 Schilderijen ineen, over, op en onder elkaar. Ik baan een weg!

 

Zo vreemd, ik die een afschuw heb van ultramarijn, meng alle witten, grijzen, zwarten, okers met ultramarijn. (Terwijl ik het in Gellicum nooit kan vinden op mijn verftafel heb ik nu ineens een hele verse tube bij me.)

 

Langzaam liet ik het heel donker worden en dat deed ik ook nog nooit, had zin in veel drinken en dat mocht ook. Watjes in mijn oren verzachten de pijn, at eten dat ik niet hoef te kauwen (een biefstuk als gesmolten boter.) En ik geloof dat ik maar bijna ga slapen.---- Alsof ik reuzenstappen neem met mijn schilderijen. Gek, toch, ondanks, hoewel? ------. ‘Veel geluk’ zei Judith. Daaaaaaaaaaag, lieve Nina. Ik ben het. (ook al ruik ik naar Neddy)

 

Zaterdagavond 6 maart half 9. God zij dank hoorde ik je aan de telefoon, begon te twijfelen aan jullie bestaan, ook aan mijn bestaan en gelukkig gaat het goed (hoe kun je zo arm worden met nog maar 2 gulden op de bank.) Ik vreesde dat jullie je in boosheid van me afgekeerd hadden. Gelukkig niet. Het is de verdomde post die ons parten speelt.

 

Twijfel weer aan mijn schilderij (ik zal het bewaren.) Stopte jouw muts aan de zijkant vol met thermogeenwatten, ze moeten mijn kaak doen gloeien. Regen en storm. Neddy staat binnen.

 

Ik had gedacht om ongeveer 4 uur uit te gaan, het tij zou dan weer binnen komen, maar om 12 uur liep, volkomen onverwacht, de zee leeg en met zo’n strand zou het pikdonker zijn voor ik terug kon komen. Met geweld duwde ik de boot uit. Ze lag in de modder en is loodzwaar omdat ze lang niet uit het water geweest. Roeide tegen de wind in de slalom door de passage om in open zee te komen (de roeispaan die ik op een os brak is nog nooit gemaakt, dus roei ik met een dikke sigaar aan de ene en een shagie aan de andere kant.) Trok de armen uit mijn lijf. Moest de boot heel ver van de Faddens op een modderige plek achterlaten, omdat er geen water meer was. Na 3 kwartier zitten, we hebben geen nieuws meer voor elkaar, maakten Paddy en Mary aanstalten om mee te gaan.

 

Op zaterdagmiddag rijden ze altijd met Pat, nu met mij, naar de slager en Dan Mc. Gings. Je kent de bar met de hondenkoppen annex kruidenier. Nogal wat aangeschoten Ierse boeren in Mc. Gings. Rond de 60, over de 60, aards en mooi, rooie koppen, vuile kleren, vette petten en ze praten of ze elkaars oorlelletje willen verorberen. Prachtige zigeunerkinderen in de deur. Hun zwarte haar strak over hun kop gebonden met hel groene strik, vragend om een copper. Ze kregen veel, maar waren niet tevreden voor ze elk hetzelfde bedrag hadden. Naar Tanny (Paddy’s sister) voor ons telefoongesprek. (Het kamertje waarin we daarna een kop koffie drinken, komt hopelijk tevoorschijn in het komende schilderij.) En dan naar Jackie Nolan’s pub om Paddy op te halen. Hij was onderweg blijven steken en nog niet gearriveerd. Paddy Gibbons was er wel, Billy Kelly ook, en tenslotte onze Paddy met Tommy Gibbons. En ik dacht aan mijn boot zo ver uit in zee. Wilde weg, kon niet weg. ‘Maak je geen zorgen, zeiden ze, of anders brengen we je wel met de Inishlyre boot’. Volstrekt zonder tijdsbegrip of verantwoordelijkheid. Voel me schuldig als ik dan toch mijn zin doordrijf en Mary en Paddy langzaam de kroeg uitduw. En hij had genoeg gehad onze Paddy. Rende weer over de rotsen en zag nog net de laatste centimeter van het touw boven het water uitsteken en trok de boot naar me toe. Regen, storm. Ontdekte dat de nieuwe thermogeenwatten nog bij de Faddens lagen en roeide naar Carraholly. Zuidoostenwind. Kop koffie, weer een glaasje whiskey en met de wind in mijn rug naar Crevenish. Zeiknat

 

En eindelijk warm eten. Bloemkool, gebakken aardappelen, biefstuk. Probeerde met verband de thermogeenwatten op mijn kaak te binden, maar dat is een onmogelijke plek. Het verband onder mijn kin door snijdt in mijn strot en over mijn voorhoofd zakt het voor mijn ogen. Nu in de muts.

 

Het goot in Westport en ik had niets op mijn hoofd en schafte me een pet aan. Nu ben ik de trotse bezitter geworden van een Ierse bruine ribfluwelen pet. (Daar kan ik oud mee worden) En dat alles om een telefoongesprek te voeren. Wat heerlijk dat ik je hoorde. Het is goed zolang we ons dicht bij elkaar voelen en ik kan schilderen. Morgen begin ik aan mijn 4e. (Zo donker was de dag dat ik bijna met mijn neus werk, de ezel staat pal naast de verftafel.)

 

Fijn dat je zo goed klonk. Ploink. Dag. Liefde, ikke. Ik heb erg onduidelijk geschreven, morgen beter, lief. Door de ongelijke roeispanen heb ik mijn hand niet zo onder controle. Controle!, riep hij. Dag.

 

Zondagavond. Een ijskoude noordooster storm blaast Fitz’s weg en dat is maar goed ook. Kan dan doorgaan met sodemieteren (op) met schilderijen. Het is ijzig koud en gaf de oven in het atelier zoveel kolen dat ik dacht dat hij barstte. Kon hem niet verder temperen en wachtte angstig af of het goed zou gaan.

 

Vandaag zo’n helder onbarmhartig licht, geen millimeter blijft onzichtbaar.

Terwijl ik gisteren nog dacht vandaag aan een nieuw schilderij te kunnen beginnen, verzoop ik tot bijna 8 uur in ‘De waarheid van de schilderijenkrat’. Duizend keer mompel ik het voor me heen: ‘De waarheid van, De waarheid van’. Kan de kleur van het krat niet vinden. Het moet een arme, droge gele oker zijn. Steeds opnieuw kijken naar het krat en naar de gemengde verf. Steeds weer als ik die kleur verander verandert alles op het schilderij mee. Een paar keer verklaarde ik het voor gepiept. Hing het hier in de kamer en haalde het weer terug naar de schildersezel en begon opnieuw. Weer hierheen. ‘Bingo, riep ik, gemaakt’! En weer plukte ik het van de muur en ging eraan verder. Toen het bijna donker was bracht ik het terug in de staat zoals ik begon en hing het op.

 

Kookte wat en opnieuw stond ik op het schilderij te tekenen, zag nieuwe mogelijkheden, poetste veel weg en kan morgen weer door.

 

Twijfel over mijn schilderijen, over alle drie. Pak dan tussendoor, in dit ijskoude licht, mijn eerste schilderij. Weet dat het eigenlijk niet fair is, mijn ogen zijn nu zoveel beter getraind dan toen ik het maakte. Zette het op de ezel en werkte er weer aan. Maar laat het nu. Compleet verschilderd ben ik, met alle twijfel van dien. Als ik de verticale lijnen trek voel ik alsof ik high ben, alsof ik van grote hoogte naar beneden val. Zo intens kijk ik.

 

Buiten kom ik zo min mogelijk. Zocht even Neddy op, de schooier! Hij is vannacht van zijn touw losgebroken, vrat bijna de hele voorraad hooi op en ging er vandoor. Tot het donker werd en hij aan kwam kakken omdat hij best weer eens wat lekkers wilde. Sinds een paar dagen is zijn breidel af en ik moet er erg aan wennen, alsof iemand die je al jaren kent plotseling geen snor meer heeft.

Als jullie op Crevenish hadden kunnen kijken vandaag, dan zou je een raar verfmannetje gezien hebben met een rood geruite theedoek om zijn hoofd geknoopt, de punten als hazenoren recht overeind. Een washandje met thermogeenwatten maakt een dikke bobbel bij zijn rechteroor. De pijn is veel, veel minder. Kan weer kauwen, gapen is pijnloos. Bevallen niet.

 

En om mijn twijfelmoedigheid in het werk nog te versterken, verschenen vandaag in alle schilderijen plooien en ze trokken vreselijk scheluw. Plooien in en scheluwe schilderijen verafschuw ik als een pissebed in de doperwtjes. Word dan alleen nog daardoor geobsedeerd en kan niet verder kijken. Maar uitspieën kan niet. De waarheid binnenin het krat heeft ook al geen speling. Moet dus, zo goed als het gaat, met die pissebed in de erwtjes (gadsie) leren leven. Het is de snelle verandering van weer, van hoosbuien gisteren naar deze koude droge oostenwind (het vriest.) De dagen gaan zo waanzinnig snel voorbij dat gister verleden week lijkt en verleden week vorige maand.

 

Ik zou wel eens een jaar op Crevenish willen schilderen. Af en toe jullie zien en aanraken (en met je vrijen.) Een keer met voldoende materiaal en doeken vanuit niks opkruipen naar? Naar wat? Na 2 maanden begint het werk pas. Eerst put je nog een beetje uit je vorige werk (bemerkte ik met schrik.) Tegen de tijd dat je werkelijk de Great Gatsby uit kunt hangen, is het tijd. Tijd, tijd!

 

Jij vecht ook met jouw tijd. Tijd om optimaal te bestaan. Tijd om je bestaan en de tijd te relativeren. Rennen om te zijn. Mijn lieve lief, liefje en liefje, wat zijn mijn handen vuil en wat is het water koud, veel te koud. Hou jullie kou maar of stuur hem naar Duitsland. (Daar hebben ze moffen) Daag.

 

Maandagavond half 8. Stampvoetend verloor ik mijn schilderij. Opnieuw de hele dag gesjouwd, opgegeven wat ik had, alles verandert, terug proberen te krijgen, doorbraken geforceerd, nieuwe beelden ingeplant en weg glipte het. Toen ik dat moest toegeven, na het alsmaar opnieuw op de ezel gezet te hebben, stortte alles in en kon ik wel janken. De vloeken echoden langs de muren en ik had het erg koud. Weg waarheid, die wel geen waarheid geweest zal zijn. Wat een energie ik er in stopte, zo intensief en geconcentreerd.

 

Onderwijl had ik Mary aan zien komen lopen met een grote witte envelop, moest de boot in het water sleuren en kreeg het Museumjournaal en een brief van Anja.

 

Terug naar mijn martelschilderij. Nooit meer zullen er schilderijen komen! De 2 die ik al gemaakt had vielen ook in duigen, niets bleef of blijft er over. Schilderijtjesmakerij! En dat verafschuw ik. Volstrekt natuurlijk moet het met me overeenkomen. Toen mijn storm iets bedaard was vond ik het wel juist wat er met me gebeurde. Nog teveel parasiteer ik op dit picturale huis en wil er zo snel mogelijk resultaat uit slepen, in die krat stoppen en aan jou laten zien.

 

Zo’n jacht op schilderijen dat ik niets anders beleef dan alleen dat ene ding wat ik wil maken, maar waarin wezenlijk niets meer verandert. Kreeftachtig en krampachtig gaan er dan dagen, weken voorbij. Godverdomme, wat is het toch een moeilijk proces dat je door moet maken om te komen waar je wilt komen. En je weet niet eens waar je wilt komen.

Het is zuur dat ik zo op mijn sodemieter krijg, en maar goed ook, want we weten allebei dat als ik hier heenga, alle, en dan ook alle zekerheden op scherp komen te staan en dat ik daar, als ik in Gellicum ben, hevig naar verlang. De angst slaat me om het hart als ik er aan denk de rest van mijn leven te slijten als schilderijenmaker met een recept. Beeldend zijn, ja, maar uit het diepst van je sodemieter, vanuit je eenvoud en aandachtig leven. ‘Es ist gut so Anna, aber so schwer’. Kijken wie wint! Aan de ene kant galerie Magdalene Sothmann en de op resultaat gerichte Ron die het krat uitpakt (gebrek aan tijd en geld) en aan de andere kant deze schilder in volstrekte eenzaamheid (geborgen door het huis en eiland.) Dat kan nooit een wedstrijd worden, alleen maar een gevecht.

Veegde toen maar grondig de vloer van het atelier en stond midden in de cirkel van stof en vuil dat ik om me heen had vergaard en liet het zo liggen. Probeerde het te tekenen.

 

Al schrijvende kijk ik naar mijn krat en op de een of andere manier vind ik de kleren er op zo mooi, zo godsgruwelijk mooi, zo simpel als notenschrift.

Door het gedonder had ik de hele dag vrijwel niets gegeten en maakte om 5 uur, nog bij daglicht, een restje van gisteren warm, spaghetti met een gebakken ei.

Ondanks de ijzige wind moest ik naar buiten. Jas, muts, handschoenen, Neddy’s breidel en 2 jutezakken om hout te sprokkelen aan de zuidzijde van het eiland. Kijken, rommelen. Neddy wilde nauwelijks lopen. Trok zo hard aan hem dat zijn achterhand los kwam van de grond en hij op zijn voorpoten balanceerde, ik sprak hem boos toe. Verwend is hij, het waren vooral de zakken op zijn rug die hem deden weigeren. Als iemand me gezien had dan was ook nog mijn image aangetast, want ik droeg de zakken met hout over mijn schouders en toen wandelde Neddy rustig met me mee. Toch is hij erg lief, er is geen spoor van agressiviteit in hem, ook niet als hij dingen moet doen die hij niet wil.

 

Het is 9 uur en ik ben al moe. Zonder schilderijen, zonder shag, zonder sigaren wordt het een treurige verblijf op Crevenish. In deze toestand kijk ik en lees ik het Museumjournaal door. De magerte, de overtollige ballast van kunst in de maatschappij, de bedachtheid en het maken voor geld. En we all fit in, op de een of andere manier. Staan we niet allemaal op de markt? We verkopen wat we maken, we verkopen dat we leven. (De reclame en televisie hebben een enorme invloed op kunst en omgekeerd.) Ik vind het vreselijk om daar bij te horen. Hoor erbij en wil daarin nog wat zijn ook. En dat is precies waar het hier om draait. Maar als ik werkelijk bezig ben lap ik het allemaal aan mijn laars.

 

Wat zou ik graag even bij je zitten en over echt werk praten. Morgen ga ik met Neddy op stap over mijn eiland, al vriest het dat het kraakt. Kijken, kijken. (Ik hoor dat het bij jullie tot 8 graden kan gaan vriezen) Lief, warm me. (pijn in mijn hoofd verdwijnt langzaam)

 

Dinsdagavond. Hollekidee. Lieve Nina, jouw brief die je maandag 1 februari gepost hebt komt hier de 9e aan. Toch haalde de post nog een gemeen trucje met me uit. Zo zeker wist ik dat er een brief van je zou zijn dat, nadat ik de was gedaan had in zee (had daarna mijn vingers er wel af willen hakken), ik het eiland op ging om te lopen en te kijken en niks te hoeven. Onderwijl hield ik scherp in de gaten of de postboot uit de coulissen van Rosmonney te voorschijn zou schuiven. Voelde me of ik een beetje jarig was. Alle sores van gisteren waren voorbij en ik had er van geleerd. Terwijl ik op mijn stoel zat op het verre eind, verscheen de witte boot, maar voer kaarsrecht naar Inishlyre! What the hell! Dan moet de brief in Carraholly aangekomen zijn.

 

Omdat ik ook vlees uit de ijskast moest halen, hing ik de motor aan de boot. Het was minder koud dan gisteren, het water nogal kalm. Was me heel erg bewust van de boot, haar buik die het water voor me wegduwt, me beschermt en die op het moment dat ik vaar mijn enige wereld is. En in Carraholly lag je brief! Las ‘m niet, zat een tijdje stilzwijgend, af en toe wat mompelend bij Paddy en Mary. Zij kookte haar stew. Schonk een kop thee en een glaasje whiskey. Kreeg hooi voor Neddy mee, melk en vlees. Weer op Crevenish, dicht bij de nog warme oven, een neutje en dan jouw brief. Hoe goed en lief jullie zijn en gaan. Hoe je bezig bent, je leeft, jullie doen het goed. God, hoe moet ik het zeggen. Ik mis jullie soms zo hevig en bij het lezen, nou ja, barsten mijn ogen bijna. Las de brief al wel 5 keer, hij gaat mee van tafel naar tafel.

 

Ik zal antwoorden: de broek zakt van mijn kont, weet niet of mijn gezicht magerder is, maar rood is het wel. De baard is tot op het bot geknipt, schrijf met de pet op en berenschoenen aan. De rokerij is treurig en de drank schaars. Soms neem ik ‘s avonds een slaapmuts teveel en moet dat aan het eind van de week bezuren. Hierbij een lok van Neddy’s haar, ik knipte het af van boven op zijn kop tussen zijn oren en hij mist het zichtbaar.

Tijd om brood te bakken heb ik niet. Koken doe ik als het licht weg is, eet en ga dan soms het eiland op. Schrijf, teken, drink zoals voorgeschreven en lig meestal om 10 uur, half 11 in bed, en slaap rechtvaardig (god, wat een rotwoord.) Om 7 uur sta ik op, maak dan eerst de oven aan in het atelier en ga buiten kijken. Zag gisterenmorgen een zeehond en veel eenden. Poets mijn tanden, drink thee met een boterham en begin te werken en probeer om 5 voor 8 het weerbericht niet te vergeten.

 

Ik zou vandaag niet werken. Voelde een enorme weerzin tegen schilderijen maken zoals ik het gedaan had, een lichamelijke weerzin. Na jouw brief landde Billy Gibbons van Inishlyre op het eiland, precies daar waar we van de zomer lekker in ons nakie zwommen. Liep naar hem toe om hem te verwelkomen. Ik had hem nog niet ontmoet.

Met twee handen omklemde hij mijn hand en ik kreeg hem bijna niet meer terug. Hij is een aardige ouderwetse rechtschapen eilander. We kletsten honderd uit over al het ongeluk in Carraholly en omstreken. Binnenkomen wilde hij niet, want hij kwam alleen maar winkles ophalen, we zouden elkaar nog wel in Westport ontmoeten en tot ziens. Daarna liep ik het hele eiland rond langs de vloedlijn, speurend tussen het wier en de steentjes, springend van steen naar steen. Alsof ik nu pas begin te kijken en het eiland onderga en dat is zalig. Schilderijen komen ook weer als zware luchten boven de St. Patrick aanzetten (hoe ontzettend ik jullie ook mis, het is van levensbelang mezelf te grazen te nemen of ondanks mezelf te grazen genomen te worden.) Rondde werkelijk het gehele eiland tot en met de punt die naar Island Taggart (Katie’s) wijst.

 

Pakte mijn tekenboek en ging, in de kou en wind, in de boot zitten en tekende haar binnenkant. Tussen alles door had ik in mijn atelier wat aarzelende aanwijzingen gemaakt voor iets wat ik nog niet durfde, maar graag wilde maken. Een paar weken geleden tekende ik het al, had toen nog de spiegel en de schouw waarop de spiegel staat nodig. ‘Het vegen van de vloer’ van mijn atelier. Bij mezelf komen en mezelf ontdekken of wat dan ook. Kan er morgen aan verder, als ik durf en kan.

 

Durf bijna niet te schrijven over wat ik nog meer wil maken, bang om de spanning te breken.

Heel groot wil ik de negatieve buik van mijn sloep schilderen, als een kathedraal die me omsluit (een gotische boog, mijn droom komt terug.)Ik kijk veel naar beneden, veel naar vloeren, is dat een teken van depressiviteit? Vooruit dan maar. Dit zijn een paar schilderijen die ik vandaag dacht te maken. Zou erg blij zijn als ik die hele grote vlakken mocht maken. ‘De was spoelen in zee’.

 

Tekende op deze dag dat ik niets hoefde nog veel meer. Ik met mijn complexe schilderijen. 1500 schilderijen in een keer en dan nog monumentaal ook! De moord!! Heel stil, niets moet erop gebeuren. Daarom ben ik ook zo gelukkig als ik over het eiland loop en kijk. Terwijl ik vanavond at kwam Neddy binnenhuppelen. Er staat water voor hem in de schuur, maar hij prefereert te drinken uit mijn oude kolenbak, de vroegere waterton. Daarna at hij in de tegenoverliggende tuin wat gras en, godverdomme, de fuchsia. Een regelmatig bezoeker is een scheel zwart wit vogeltje dat altijd rond hupt maar voor mij wegvlucht en nu tussen Neddy’s poten rondscharrelt. Ik vind het zo wonderbaarlijk dat het vogeltje weet niets te duchten te hebben van Neddy en wel van de mens, het kwaad.

 

Lieverd, je brief was nectar en manna tegelijk vandaag. Geef die van de stoep afvliegende Marijn een zoen en die in zijn broek poepende Julius een zoen, ga met ze (als het lekker is) even op de warme aanrecht zitten, ieder aan een kant en sla je armen om ze heen en zeg ze dag van me. Doe je? Liefde! Van onder de klep van mijn pet door.

 

Woensdagmorgen kwart voor 6. Werd om 4 uur wakker en zoveel aanstormende beelden joegen me om 5 uur het nest uit. Zoveel grote grijze vlakken, met in de marge gebeurtenissen (god ja, mijn etsen.) Menie, stormgray (marine quality), mijn waspot, stil maar. Het regent en de ketel voor thee staat op de oven.

Hoor het Nederlandse weerbericht op dicteersnelheid, terwijl ik bij het licht van de zaklantaarn de laatste kruimeltjes shag uit oude pakjes schud om nog een sigaret te winnen. Angst voor het werk dat komen gaat dreef me ook het bed uit, rotsblokken op mijn ateliervloer, stil maar, mijn schaduw. Het trekt koud op aan mijn benen. Hoor ik het water al koken? Maak sinds een paar dagen mijn ontbijt op de oven klaar. Alles blijft lekker warm en ik ook, rooster boterhammen erop en smeer ze in met boter en honing. Druipend boven de kolenbak verzwelg ik ze.

 

Neddy staat nog op stal. Het wordt licht nu, maar hij vindt het te ‘ontweer’ om er uit te gaan. Kan ik inkomen.

 

De gehele dag was de zee in de lucht, het eiland modderig en glibberig. De wind dondert, hij zal morgen iets afnemen. Niets verder gekomen vandaag.

Sjouwde als een bezetene 12 uur aan een stuk aan 2 schilderijen: ‘over het vegen’ en ‘mijn boot’. ‘Het vegen’ is zo moeilijk, omdat het bijna onmogelijk is. Kan mezelf niet maken, toch heb ik mezelf nodig in dat vlak. Het is nauwelijks een meter hoog en het vlak zo groot als een zee waarin niets gebeurt.

 

Schreeuwde hard tegen mezelf vanmiddag, alsof ik een slecht getrainde ezel ben: ‘en nou godverdomme kijken, kijken en teken het goed’! Schilder mezelf op de onderste rand van het schilderij, helemaal verkort. Perspectief haat ik, wil ik niet zien en zie het toch. En als ik het dan plat schilder, accepteer ik het niet. Zo natuurlijk moet het zijn, zo gewoon. Geen vondst of idee. Noodzaak!

 

Thuis bij jou zou ik het allemaal op een groot doek schilderen. Alle vrijheid hebben en inderdaad ‘rotsblokken op de vloer’ van mijn atelier schilderen. (Duizend keer loop ik het modderige straatje langs het huis, om naar de plee te gaan of Neddy te roepen of hooi te brengen. En stap dan de stenen die ik er neerlegde (in een burgermanstuin heten ze flagstones) om mijn poten niet vuil te maken.) Alle grijzen van vloer en zee en lucht en hoofd in elkaar overlaten gaan, gaten maken, gedachten, tegenstrijdigheden en toch hele grote vlakken houden. Het is niet te doen hier met dit licht en deze uitrusting (de kwaaie timmerman geeft de schuld aan zijn materiaal) (soms denk ik er over te gaan etsen en het schilderen te laten, maar dat is te laat.) Moet me dus met een doek bezighouden. Een doek en een idee.

 

Soms is het zoveel wat ik wil zeggen. Het zou een jaar kosten om alles te plaatsen.

 

Marijn en Julius snappen er nou helemaal niks meer van. Over tijd en formaat. Nou dan doe je alles toch in kleine vakjes, met een klein potloodje, of viltstiftje en hup. Misschien kan Nina het uitleggen, ik kan het niet. Morgen gaat deze hele dikke brief naar jullie en ik zal proberen of hij per expresse-post kan dat zou dagen kunnen schelen.

 

Half 10, kan niet meer. Good night my beloveds. Shag, shag, I want it badly Het zeikt.

 

Donderdagmiddag halfeen. Voor ik uitga. Mijn lieverds, lieve Nina. Het weer is rustig. Het schilderij ‘de vloer vegen’ zal me nog lang bezig houden. Als het op z’n zijkant staat accepteer ik het, alsof ik naar de voeten van iemand anders kijk. Zet ik het rechtop, dan word ik het zelf. Het schilderij over de ‘Erin Marie’ gaat goed. Boten roepen vrouwen in me op en dat is niet zo gek. Ron schildert rood en er mag nog veel meer op dit schilderij.

 

Hoopte dat de postboot me wat zou brengen (vrees dat de Hollands Diepen in de diepte verdwenen zijn), maar hij deed alsof ik niet bestond en dat is ook soms zo. Tough.

 

De zon komt door en schijnt koud op dit papier. Heb het goed met elkaar. Over 3-4 weken, als het tij het toelaat dat Paddy Reilly met de trekker naar het eiland kan komen, maak ik aanstalten om naar huis te komen (zou wel even als de gesmeerde bliksem naar je toe willen vliegen.)

 Liefde, Ron.

 

bottom of page