top of page

Crevenish '76

 
Brief no. 1
 
Crevenish '76 - Le Havre

 

 

Le Havre kwart over 9 ‘s avonds. Doodmoe. Een reis aan een stuk, prachtig winterweer, uitgestorven Frankrijk, geen rokende schoorstenen, geen schoolkinderen, niemand te zien, alleen op de wereld. Zacht glooiende witte heuvels tegen de grijze lucht, vrijwel het hele land onder de sneeuw. Soms is de lucht witter, dan het land witter. Kan je zo maken.

 

Zit nu in de duurste hotelkamer van Le Havre en kan mijn kont niet keren (heb moeite met de Fransen, hun smoel en hun taal.) Morgen zal het ijzelen en sneeuwen, ik heb nog maar een paar kilometer te gaan. Bij de Franse douane kon ik door rijden, hoefde niet eens mijn paspoort te laten zien. (Werd plots zo melancholiek als de pest omdat ik het beeld voor me zag van Marijns hand onwrikbaar geklemd tussen de deur van het cardeck van de ferry M.S. St.Patrick.) En karde aan een stuk door tot hier, zag onderweg geen open of aanvaardbaar hotel. Zo koud, zo koud.

 

Vrijdagmiddag 5 uur. Even verder over gisteren. At in het restaurant van dat hotel en lig altijd met die zoetsappige obers in de clinch, zij snappen mij niet en ik snap hen niet. Bestelde de ‘suggestions du chef’: 4 plakjes worst, een handpalmpje macaroni met saus, koffie en een cognacje, kostte 50 francs. Sliep goed, baadde, en om half 10 stond ik op straat in een loeikoud Le Havre. Wat nu? Reed een stukje, parkeerde weer, en met muts op en handschoenen aan op stap, de hele stad door, kijken wat er in de bioscopen draait en op zoek naar een museum van Schone Kunsten.

 

Mijn voeten werden totaal gevoelloos en dacht er over nieuwe schoenen te kopen, want deze bieden geen enkele bescherming. In het museum kwamen ze godzijdank bij. Een tentoonstelling over Majakovsky (‘Een wolk in broek’), Russische avant-garde uit l920, maar het kwam niet in het Russisch noch in het Frans over, zag ook nog wat ander oud spul en een of twee recent aangekochte schilderijen. Alles bij elkaar zo provinciaals en zo Frans. Net op tijd terug bij de auto voor mijn voeten weer helemaal van steen zouden zijn. Het was 12 uur geworden, besloot naar de Brug de Tancarville te rijden en daar een stil plekje te zoeken om wat te eten. Het brood was in tegenstelling tot gisteren keihard. De lucht loodgrijs en een fijne sneeuwstorm begon te jagen, prees me gelukkig dat ik gisteren door was gereden. Stond om 3 uur voor het gesloten hek van de carferry, dat pas om 5 uur open zou gaan. Moest nog 2 uur bescherming te zoeken voor mijn bibberende lijf en ging naar de bioscoop. Zou maar de helft van ‘Jaws’ kunnen zien, een film over een mensenvretende haai, zag er een half uur van en het andere half uur werd gevuld met reclame en tekenfilms en toen ik om half 5 weer buiten stond waren de wegen als spiegels en reed het verkeer stapvoets.

 

Bij de carferry stonden de hekken nu open en het meisje achter de balie zei dat ik mooi op tijd was, maar er was één probleem: er kwam geen schip vandaag! Door het slechte weer had het een hele dag vertraging. Nu zit ik dus weer op een onpersoonlijke hotelkamer, hoor buiten het verkeer, en zie mannen grote kwakken zand onder de wielen van een bus gooien, zie diep onder me de brandweer loeiend uitrukken, en de onafzienbare files auto’s langzaam naar hun bestemming kruipen. Een verkeerschaos om kwart over 6, en ik moet nog 24 uur wachten. Dat kost me een ‘Nabokov’. De straat wil ik niet meer op, de Fransen en het Frans interesseren me geen zier, doe geen enkele moeite ze te verstaan, soms bereikt een woord me, maar dat is dan dat.

 

Zaterdagmiddag kwart voor 5, aan boord van de M.S. Patrick!!

Tot 2 uur in het Hotel gebleven en een gruwelijke, onmogelijke ‘Nabokov’ gelezen, nog een uur rondgewandeld in mijn onbarmhartige schoenen, bevroren tot den enkel, nog een klein uur voor het hek gewacht. En wat ondenkbaar leek te worden is werkelijk geworden, jongens, ik zit in m’n hut, trek die rotschoenen uit en drink een borreltje.

 

Jorien, mijn kinderen, de beste manier om te deconditioneren is reizen. Ik zat vanmiddag ook nog een tijdje in het station van Le Havre om te zien of ik naar mensen wil kijken, maar heb angst overal uitgezet te worden, uit het hotel, uit de stationsrestauratie, of dat ik een verkeerde beweging maak en dat alle Fransen en bloc over me heen zullen vallen en me verpletteren, dat nozems me op straat aan zullen vallen, en uit alle duizenden mensen op straat gisterenavond springt juist een Franse terriër tegen mij op en bijt in de arm van mijn jas, de deur van het restaurant dat ik binnen wil om te gaan eten zit altijd op slot, ik moet de deur ernaast hebben.

 

Het schip vaart ------- de zee lijkt heel kalm. Crevenish wordt waar!

 

‘Edna O’Brien? She is a sexy old bitch, her books are abandoned in Ireland’, zei een Ierse chauffeur tegen me op de boot, toen hij zag wat ik las. Ik schreef het op in mijn hut, terwijl het schip wat rolde en ik wat rolde en omdat het toch wel een goed boek is

 

Zondagavond. Even. Ik belde met je, en voor het eerst wijkt het fatum van me. Ik word een beetje gelukkig en keer terug naar de werkelijkheid. Zo fijn (geen pijn) je te horen. Vergat het verschil van tijd, half 7 is bij jou half 8. Dus de kinderen sliepen. Lieverd, het was fijn je te melden dat ik besta en jij ook. Slaap.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

CREVENISH

Woensdag. (de dag waarop ik Neddy haalde)

 

Mijn lieverds. Alles wat mag branden brandt hier in dit huis, buiten loeit de wind, de St.Patrick naast me heeft een witte muts op, (ja, zoals ik) en het is koud.

 

Zondagavond belden we en maandagmorgen om 8 uur reed ik weg, weg van douche, centrale verwarming en geserveerde diners en was om kwart over 12 in Carraholly. Klopte aan bij het huis van de Faddens en Paddy gluurde om de deur en zei: ’Good Lord, what the hell’, omdat hij had gedacht dat ik de postman was, want die rijden hier ook in oranje autootjes. Mary, geroerd, omhelsde me, en toen pas zag ik dat Paddy met een wandelstok liep. Hij heeft zijn heup gebroken, niet door een val, maar door een plotselinge beweging. Er is een pin ingezet en tot ieders verbazing was hij voor kerstmis weer thuis en loopt, zij het moeizaam, toch weer aardig rond. Hij zelf verwacht weer helemaal de oude te worden, maar ik twijfel er aan. Geen zeewier meer snijden en versjouwen, niet meer vissen, geen kreeftenjacht, geen loods meer zijn voor de grote schepen die naar Newport gaan, nee, aan tafel zitten, sigaretjes roken (zijn rookvingers hebben de kleur van turf) en op Mary mopperen. Mary helemaal ondersteboven van de fiets die ik voor haar heb meegebracht. ‘Hoe kan ik je ooit betalen’ vroeg ze. Ze kon haar ogen niet geloven.

 

Met behulp van Paddy Reilly (hij werkt niet meer bij de nonnen, maar heeft een trekker gekocht en snijdt nu weer zeewier) de grote krat uit de auto gehaald en in de voorkamer gezet, en daarna met Paddy F. naast me en Mary op een keukenstoel achterin naar Westport voor kolen en lange laarzen. (Neddy balkt en balkt nog een keer.)

 

Om 5 uur zou little Pat me naar het eiland varen. Hij kwam om 6 uur aankakken toen het al bijna donker was. Mijn motor aan hun boot wilde niet starten, en na aanwijzingen van Paddy en gerommel aan de bougie was het pikkedonker toen ze mij op Crevenish afzetten

Het hek stond open en de tuin en het straatje bij de voordeur kapot getrapt, één ravage met koeienstront. Alles wat ik eens liefdevol gemaakt had, was verwoest. Maar binnen was het droog en snel brandden de kolen en briketten, de lampen deden het nog, kleedjes op tafel en mijn bed in orde, en langzaam opwarmend werd ik intens gelukkig.

 

Had met Paddy Reilly afgesproken dat we gisteren (dinsdag dus) mijn hele hebben en houen, plus kolen, achter op de trailer van zijn trekker zouden laden en alles in één keer naar Crevenish rijden, een geweldig idee. Dezer dagen is het springvloed, met een langdurig laag tij. Ik laadde de platte kar, kroop er bovenop en lag wijdbeens en wijdgearmd als een pannenkoek over al mijn spullen om te voorkomen dat ze door dat enorme gebonk en gehots over de rotsen van de kar af zouden donderen. Het lossen deed ik ook alleen, hij had, zo zei hij, de laatste maand een beetje last van zijn rug. Terwijl hij de trekker keerde om wier te gaan snijden, begon ik als een hamster alles naar binnen te slepen en was een gebroken man toen alles op zijn plek stond. De spullen zijn heel overgekomen, mijn doeken lachen me toe, en de wind gaat door merg en been. Slaap heerlijk in de slaapzak met het schapenvel er overheen toch in mijn nakie en heb het niet koud.

 

Vanmorgen meteen naar de verre punt van het eiland, (kan niet meer zonder je muts) en mijn stoel gerestaureerd. Kan het landschap nog niet goed zien, heb het gevoel dat het deze keer om binnen gaat.

Hield scherp het tij in het oog. Precies op het moment dat ik de passage over kon steken waadde ik met mijn lieslaarzen aan er doorheen om in Westport boodschappen te doen en hout voor een schildersezel te kopen. Opeens herinnerde ik me dat woensdag een slechte dag is voor boodschappen, want dan zijn de winkels dicht.

 

Dan Neddy maar gehaald op Katie’s eiland. Neddy nog in volle wintervacht, dikke ronde kop, een lang touw vastgebonden aan zijn poot. Katie was niet thuis, ging toch haar huisje binnen en vond de halster voor Neddy. Het lukte me echter niet hem die alleen om te doen, dus trok hem aan zijn voorpoot mee, een ezel op drie poten dat gaat heel moeilijk, terwijl ook het veulen van Katie’s ezel met onze Neddy meeliep. Ik bond Neddy vast om het veulen te verjagen, maar dat lukte niet. Plotseling kwam ook Katie’s ezel aandraven, losgerukt van haar touw. Ving haar en bracht haar terug naar haar plek, en dan stap voor stap met Neddy hinkend achter me het strand in naar Paddy Reilly. Samen lukte het ons om Neddy het bit in te doen en het touw van zijn poot los te snijden. Bond Neddy vast aan een rotsblok en joeg het ezelsveulen weer helemaal het strand over naar Kate’s eiland. Rende me rot, zweette me rot. Nu staat ze in de tuin, geen sprietje gras lieten de koeien over, en probeert met neus en lippen de worteltjes die nog diep in de grond zitten te pakken. Hij balkt veel, want hij heeft zijn vrienden op Katie’s eiland achter moeten laten, en ik probeer het goed te maken met hooi, appels, brood en peen.

 

Verzette de eettafel voor het vuur en verbrand nu bijna mijn zijkant. Nam gisterenavond al antigripine en voel dat ik het nu zeker moet nemen, mijn lijf moet zich 180° draaien, da’s niet niks.

 

‘Dag lief, je bent er, kus’, lag onder in de koffer, en dat was ook niet niks. Denk veel aan jullie, denk eigenlijk te warm aan jullie (ik schrijf maar – jullie- wie weet het te scheiden.) Neddy kijkt door het keukenraampje op mijn rug, hij wou dat hij binnen was, maar weet dat niet.

 

Ik hoop morgen het hout te kunnen bemachtigen om een schildersezel en schilderijenwand te maken en het morgenavond per boot in te brengen. Geef me een heldere avond zonder al te veel wind!

 

Het is 7 uur, bij jullie 8 uur, en at weer een groot bord warme nasi met ei. Hoop met warm eten mijn getij te kunnen keren en denk over een uur in mijn slaapzak te kruipen. Die 2 rillende en bibberende dagen in Le Havre hebben nu hun uitwerking op me.

 

De dagen hier zijn kort, te kort. ‘s Morgens tegen 9 uur wordt het pas licht en om 5 uur steek ik de lamp aan en daar had deze schilder niet aan gedacht toen hij in zijn dromen naar Ierland voer. Jij wel? Ook voel ik me al een beetje vies, 2 van mijn watertonnen, zag ik, zijn naar Carraholly verhuisd en de 3e ligt hier voor oud vuil, door modderige koeiensnuiten leeg geslobberd. Er rest me nog precies 2 liter zoet water voor thee en tandenpoetsen. Weet dat Pat een tijdje geleden het hek voor de koeien heeft opengezet en ik kan hem dat niet kwalijk nemen.

De beesten hebben nauwelijks wat te eten op het eiland en zoveel vierkante meter gras ongebruikt laten zou stom zijn, want hooi brengen naar het eiland is veel moeite en kost tijd en geld. In gesprekken gooi ik het er maar op dat een vreemdeling langs is gekomen (en verdwaald is zeker) en vergat het hek te sluiten. Voor Paddy is het de afgelopen 3 maanden onmogelijk geweest naar het eiland te gaan.

 

Nu hij zo gehandicapt is moet ik dubbel en dwars overleggen hoe ik van het eiland afga en òf ik er af ga en of ik terug kan komen.

Moet feilloos het getij in mijn systeem opnemen, want nachtjes overblijven in Carraholly of 6 uur wachten trekt me helemaal niet. Ik moet morgen maar een grote voorraad van alles kopen, vlees, groenten, drank (oh zo duur geworden! Goed hè.)

 

Krankzinnige dingen hebben zich hier de laatste maanden afgespeeld, Paddy zijn onverklaarbare heupbreuk, de heupbreuk van de Amerikaan op Inishlyre, Deliah haar hand in het gips, Hubert die op een feestje valt (met mokken whiskey achter de kiezen) en 2 ribben breekt, en 2 hooibergen in brand gestoken door Liam Cannon die nu is opgeborgen in een psychiatrische inrichting (vaak gaf ik hem een lift.) De ene brand verwoestte de hele hooi- en turfvoorraad van Guss Gibbons van het postkantoortje in Carraholly. Ik was er in augustus jl. bij toen Guss van deze Liam Cannon hooi probeerde te kopen. En tenslotte: De vriendin van Pat die de zelfmoord van haar schoonzus aanschouwde, Tommy Gibbons geopereerd aan een klein kankergezwel op zijn lip, George, dronkelap, Mortimer, die op een feestje iemand een gezellige klap wil verkopen en zijn vrouw recht in haar oog raakte (Ja, ja.)

 

Gisteren ontmoetten we even Paddy Gibbons van Inishlyre in Westport, hij vertelde dat Tommy naar het ziekenhuis in Castlebar was om te vragen of hij nog meer mocht drinken.

 

Op de eerste dag zag ik Kate, ze was op weg naar Hubert en Deliah, ze stak het strand dwars over om me te zoenen, de resten van haar mondhoeken in mijn baard achterlatend, en ze zag verschrikkelijk blauw, met bloeddoorlopen ogen, haar lippen en haar gezicht zo blauw als de jas waar ze ingeperst zat, alsof ze zou barsten, helemaal niet goed. Binnen bij de Faddens gaf ik haar m’n kado, ze leek erg opgetogen, maar je weet het nooit. (Ik denk dat ze vlug sterft, zo zag ze eruit.)

 

Ik was vanmiddag in haar huisje voor Neddy’s tuig, de ruimte waarin ze leeft is een vuil dierenhol, koud, onaangenaam, links een mooie kamer voor niemand, rechts een rommelhok, waarin ik het tuig vond. Onbestaanbare wereld, zoals veel hier, ook bij de Faddens, de ruimte waarin je huist, wat je bescherming is, is zo verslonsd, zo holerig. ------ Er zit veel meer achter, maar daar kom ik nu niet achter, het is veel filosofieser van aard zei den Bard in zijn baard.

 

Lieve Nina, liefe jongens, slaap maar goed. Denk er soms aan dat Judith beter begreep waar ik heen ging, en me ‘veel geluk’ wenste, dan Carol die het over ‘veel plezier’ had, de tofelemoon. Stikdonkere nacht. Dag lief, kus, I love you.

 

(Zo heerlijk om de laarsjes, schepjes, gesneden poppetjes en speeltjes van Marijn en Julius hier in huis tegen te komen, zo dierbaar in dit strenge huis)

 

 

bottom of page